BHV en ontruiming

Voorbereiding van een ontruiming

1. Redenen van ontruiming

  • Situaties waarin de veiligheid van de mensen in het gebouw of complex in gevaar kan komen.
    => Brand, wateroverlast, ongeval met gevaarlijke stoffen, bommelding, dreiging van buitenaf  (gaswolk).
  • DOEL: Ervoor zorgen dat alle aanwezige personen op een effectieve en efficiënte manier het gebouw of complex verlaten.
  • BELANGRIJK : Zorg dat iedereen weet wat hem te doen staat.
  • ONTRUIMING: Gehele of gedeeltelijke ontruiming.
  • TAAK BHV-er: Controle gebouw/complex en begeleiden mensen, controle veilig verloop ontruiming.
  • BESLUIT: Vastgelegd door werkgever. Ploegleider, Coördinator/hoofd BHV, directie.

2. Afspraken over de gang van zaken bij ontruiming

  • Arbo-wet
    Iedere werkgever is op grond van de Arbo-wet verplicht voor een ontruimingsprocedure te zorgen.”
  • Algemeen
    – Brandveiligheidsmaatregelen aan het gebouw/complex.
    – Middelen bedoeld voor hulp bij niet-zelfredzame personen.
  • Ontruimingsprocedure
    – Is onderdeel van het BHV-plan
    – Beschrijving hoe een ontruiming plaats vindt.
    – Hoe het is beschreven is aan de werkgever: instructiekaarten, ontruimingsplan , -procedure.
  • Afhankelijkheden van beschrijving
    – Type bedrijf/instelling.
    – Type gebouw/werkplek.
  • Inhoud ontruimingsplan
    – Redenen voor ontruiming.
    – Wijze van informeren en instrueren aanwezigen.
    – Wie geeft opdracht tot ontruimen.
    – Wijze waarop BHV-er(s) worden gewaarschuwd.
    – Wijze waarop aanwezigen hun werkplek veilig achterlaten.
    – Omgang met persoonlijke eigendommen.
    – Omgang met niet-zelfredzame personen. (Speciale aandacht BHV?!)
    – Wijze van controle of iedereen de werkplek verlaten heeft.
    – Wijze van registreren of iedereen aanwezig is op de werkplek.
    – Wijze van ontruiming per afdeling/etage
    – Wie eventueel met een bepaalde taak op de werkplek achterblijft.
    – Wijze van verzamelen (verzamelplaats per afdeling/etage).
    – Wijze van bescherming eigendommen van de aanwezigen.
  • Instructie en voorlichting over handelen bij een incident.
    – Een wettelijke verplichting
    – Personeel moet op de hoogte zijn van de vluchtwegen en –aanduidingen.
    – Verhogen zelfredzaamheid personeel en efficiëntere verloop ontruiming.
    – Personeel moet kunnen herkennen wie BHV-er zijn (en weten wat de BHV-taken zijn)
    – Hoe sneller BHV wordt gealarmeerd, hoe groter hun inzet zal kunnen zijn.
  • Omgang met niet-zelfredzame personen.
    – Afspraken dienen worden gemaakt over de begeleiding bij en ontruiming.
    – Speciale aandacht BHV?!
  • Gasten
    – Bezoekers worden door gastheer meegenomen bij  een ontruiming.
    – Overige bezoekers worden door BHV begeleid.

3.  Voorzieningen en middelen voor een veilig verloop bij ontruiming

  • Vluchtwegen
    – Ieder gebouw dient over vluchtwegen te beschikken.
    – Aangegeven met goed zichtbare vluchtwegaanduidingen.
    – Aanduidingen dienen ook bij stroomuitval zichtbaar te zijn door noodverlichting.
    – Vluchtwegen buiten het gebouw moeten verlicht zijn.
    – Vluchtwegen en –deuren moeten altijd vrij zijn van obstakels die vluchten belemmeren.
    – Bij ontruiming moet iedereen het gebouw via de voor hem geldende vluchtroute verlaten.
    – Bij ontruiming geeft de BHV-er aanwijzingen aan de medewerkers om de vluchtroutes te volgen.
    – De BHV-er moet de vluchtroutes kennen (van zijn afdeling/etage), zodat deze de aanwezigen altijd een veilig vluchtroute kan aanwijzen.
    – De BHV-er heeft aandacht voor crowd control: Beheersen van de mensenstroom om paniek en gevaarlijke situaties te voorkomen.
  • Nooduitgang
    – (Nood)uitgangen vormen het laatste deel van de vluchtroute naar buiten.
    – Moeten altijd zonder hulpmiddelen kunnen worden geopend.
    – In geval van ontruiming moet vaak de BHV-er  mensen aanmoedigen om de nooduitgang te  gebruiken. (ervaring)
  • Nooddeur
    – Deze deuren zijn voorzien van “Nooddeur vrijhouden” of “Nooduitgang”.
    – Deze deuren moeten voorzien zijn van verlichting.
    – Deze deuren kunnen voorzien zijn van een panieksluiting.
  • Panieksluitingen
    – Vluchtdeuren met een panieksluiting kunnen alleen aan de binnenzijde worden geopend.
    – De deur gaat open door tegen een horizontale stang te duwen.
  • Compartimentering
    – Afscheiding van onderdelen van het gebouw met muren en wanden van een bepaalde brandwerendheid, zodat de brand gedurende die tijd binnen dat deel van het gebouw blijft.
    – Bepaalde brandwerendheid: 30 of 60 minuten.
    – Voorwaarde scheidingswanden vormen een gesloten geheel
    => Deuren gesloten en er zijn geen kieren of gaten in de wand aangebracht.
  • Zelfsluitende brandwerende deuren
    – Moeten een zelfsluitende brand- en/of rookwerende scheiding garanderen.
    – Deze deuren gaan bij een brandmelding automatisch dicht zodra de kleefmagneet de werking verliest.
    – De BHV-er zal een op andere wijze vastgezette deur moeten vrijmaken om brand en/of rook binnen of buiten het compartiment te houden.
  • Noodverlichting
    – Het verlichten van vluchtwegen.
    – Zorgen voor oriëntatie als de normale verlichting niet meer werkt.
    – Deze verlichting gaat automatisch aan als de stroom uitvalt.
    – Slecht zichtbare vluchtwegen en nooduitgangen moeten voorzien zijn van adequate noodverlichting.
    – Arbeidsplaatsen met bijzondere gevaren bij uitvallen van kunstlicht moeten voorzien zijn van  adequate noodverlichting.
    – Individuele verlichting is vereist als noodverlichting niet mogelijk is.
    – Soorten:
    _ 1) Algemene noodverlichting
    => Om bij stroomuitval in het bedrijf waar mensen verblijven en werken de  weg naar buiten aan te geven.
    _ 2) Transparantverlichting (vluchtwegsignalering)
    => Aangeven vluchtroute, uitgangen en nooduitgangen.
    => Deze verlichting moet ALTIJD branden, zolang er mensen in het gebouw zijn.
    => Achtergrond is groen, tekst/afbeelding is wit.
    => Moet altijd direct in het zicht hangen.
    => Tekst/afbeelding moet goed leesbaar zijn. (grootte)
    _ 3) Treden- of hellingverlichting
    => Aanschijnen van trappen/hellingen die deel uitmaken van de vluchtroute.
    _ 4) Nacht(nood)verlichting
    => Moet aangaan als de normale verlichting uit is gedaan van zonsondergang tot zonsopgang.
  • Liften
    – Liften mogen bij brand niet worden gebruikt!, behalve de brandweerlift.
    – Liftschacht is vaak rookkanaal bij brand.
    Gebruik bij brand alleen de trap(penhuizen)
    – Bij brand gaan liften automatisch naar de hoofdstopplaats.
  • Brandweerlift
    – Uitsluitend beschikbaar voor de brandweer, NIET voor de BHV.
  • Brandweerstand
    – Stand van schakelaar in de lift. (Sleutelcontact circa 2 meter boven de vloer.)
    – Lift gaat automatisch naar de hoofdstopplaats (meestal: begane grond)
    – Lift kan alleen vanuit de  de lift worden bediend.
  • Rook- en warmteafvoer-installaties
    – Zorgen voor het afzuigen van rook en warmte via het dak.
    – Zorgen voor een rookvrije laag bij de vloer voor behouden van zicht.
    – Afvoer via het dak.
  • Brandweeringang
    – Brandweerkluisje bij brandweeringang voorziet de brandweer bij afwezigheid van personeel van sleutels als nog het pand te kunnen betreden.
    – Het brandweerkluisje is voorzien van een inbraakalarm.
    – De brandweer heeft minstens toegang tot 1 van de toegangen bij automatisch alarm.
  • Brandweeropstelplaats
    – Afspraken kunnen worden gemaakt met de brandweer over de opstelplaats, zodat de brandweer
    ongehinderd haar werk kan doen.
  • Reddingsmiddelen
    – Hulpmiddelen om niet-zelfredzame personen te helpen in noodsituaties.
    – De leverancier dient instructie te geven over gebruik van het reddingsmiddel.
    – BHV-ers dienen getraind te zijn in het gebruik van reddingsmiddelen
  • Megafoon of omroepinstallatie
    – Apparatuur gebruikt om mensen OP AFSTAND aanwijzingen te geven, informatie te verstrekken.
  • Verzamelplaats
    – Een plek waar medewerkers en derden zich melden bij een ontruiming.
    – BHV-bord: “Verzamelplaats”.

4. Gedrag van mensen bij een ontruiming

  • Brandgevaar niet herkend.
    – Mensen blijken gevaren van brand niet te herkennen.
    – Mensen blijken te lang te wachten met vluchten è te gefocust op wat ze doen.
    – Mensen blijken bij een ontruiming ook door rook lopen.
    – Mensen die bekend zijn met de situatie blijken eerder door rook te lopen.
  • Brandalarm leidt niet tot de gewenste reactie.
    – Mensen reageren vaak pas laat op een brandalarm è zien alarm niet als noodzaak voor           ontruiming.
    – Als geen rook of vlammen worden waargenomen è geen noodzaak om de situatie te verlaten.
    – Mensen passen hun gedrag aan aan anderen
    => INFORMATIE OVER DE SITUATIE IS VAN BELANG OM IN ACTIE TE KOMEN.
  • Vluchtrouteaanduidingen worden nauwelijks gebruikt.
    – Mensen maken niet of nauwelijks gebruik van de groen vluchtrouteaanduidingen.
    – Mensen zijn zich vaak niet bewust van de aanwezigheid van de nooduitgangbordjes.
    – Mensen gebruiken de voor hen bekende route naar buiten, eerder dan de vluchtroutes.
  • Inzet BHV leidt tot kortere reactietijd.
    – Mensen volgen instructie van mensen met autoriteit (BHV) ALS de instructies overeenkomen met de eigen beoordeling van de situatie.
    – Inzet van getrainde BHV-ers bij ontruiming blijkt tot 10x korte reactietijd te leiden, dan bij inzet van niet-getraind personeel.
  • Geen paniek bij brand.
    – Mensen blijken bij het zien van brand niet in paniek te raken.
    – Doen juist niets, blijven staan kijken of gaan door met waar ze mee bezig zijn.
    – Bij een ontruiming helpen mensen elkaar.
    – Mensen met “autoriteit” kunnen een grote groep mensen op gecontroleerde wijze in veiligheid brengen.

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011

niet-spoedeisende eerste hulp

Niet-spoedeisende eerste hulp (NEH)

1. Uitwendige wonden

1.1. Oorzaken en kenmerken uitwendige wonden

  • Kenmerken uitwendige wonden
    –     Huid is beschadigd.
    –     Mogelijk ook spieren, pezen of botten beschadigd.
  • Oorzaken uitwendige wonden
    1) Schaven of schuren.
    – Oppervlakkig, maar pijnlijk.
    – Soms vuil in de wond.
    2) Snijden.
    – Bloedvaten doorgesneden.
    – Relatief minder pijn dan bij schaven/schuren.
    – Diepere wonden: beschadiging van onderliggende weefsels.
    3) Steken.
    – Inwendige beschadiging van onderliggende weefsels.
    – Bloed minder hevig dan een snijwond.
    4) Scheuren.
    – Iemand blijft met zijn huid ergens achter hangen.
    – De scheur in de huid bloed minder hevig dan een snijwond.
    – De scheurwond is pijnlijk.
    5) Afknellen.
    – Mogelijk ook afrukken van de vinger(top).
    – Wond bloed in het begin niet zo heel erg. (samengetrokken bloedvaten).
    – Wond begint late hevig te bloeden.
  • Infectiegevaar
    – Alle wonden zijn besmet met een virus of bacterie, waardoor je ziek kunt worden, omdat de
    bescherming van de huid is doorbroken.
    – Mogelijke infectiegevaar => goede wondverzorging moet bijdragen tot het voorkomen van
    infecties.
  • Zeer ernstig uitwendig bloedverlies
    – In korte tijd komt veel bloed vrij in de omgeving.
    – Zeer ernstig bloedverlies aan de ledematen is zelden levensbedreigend.

1.2. Beoordeling van het slachtoffer

  • Verschijnselen uitwendige bloedingen
    – Het slachtoffer verliest bloed en heeft pijn.
    – De hoeveelheid bloedverlies is afhankelijk van de wond.

1.3. Handelen van de BHV-er

  • Algemeen
    – Melden bij alarmnummer bij zeer ernstig uitwendig bloedverlies.
    – Overig hoeft het interne alarmnummer of 112 niet te worden gebeld.
    –  Na eerste Hulp van ernstige verwondingen aan gezicht en handen en bij ernstig bloedverlies
    => arts raadplegen of SEH (ziekenhuis).
  • Melding
    – WIE: Naam en telefoonnummer.
    – WAT: Wat voor letsel?
  • Aanleggen verbanden       
    – Dekverband met wondsnelverband.
    – Snelverband.
    – Wonddrukverband.
  • Inhoud verbanddoos          
    – Inhoud verbanddood met afgestemd zijn op de letsels die in het bedrijf kunnen voorkomen.
    – Zie bijlage 5: Minimuminhoud verbanddoos.

1.4. Wondbehandeling

  • Soorten verwondingen
    Lichte verwondingen:                  
    => Klein, ondiep en niet te sterk vervuild.
    => BHV-er verzorgt totale wondbehandeling.
    – Ernstige verwondingen:
    => Diep, groot en/of sterk vervuild.
    => Vaak wonden aan handen en gezicht.
    => Na eerste verzorging, nabehandeling door professionele hulpverleners.
  • Algemene behandeling uitwendige wonden
    1) Slachtoffer laten zitten of liggen.
    2) Stel hem op zijn gemak.
    3) Houdt het getroffen lichaamsdeel hoog.
    4) Om afknelling sieraden aan vingers en armen laten verwijderen (bij voorkeur door slachtoffer)
    5) Pak de verbandkoffer of laat hem halen.
    6) Oefen zo nodig en mogelijk  druk uit op de wond om het bloeden te stelpen 5 tot 10 minuten)
    => (Vervolg aanpak: lichte verwondingen / ernstige verwondingen)
  • Lichte verwondingen (vervolg):
    1) Reinig de wond, eventueel spoelen met zacht stormend lauw water.
    2) Ontsmet de wond met een ontsmettings­middel  (Betadine, Sterilon).
    3) Oefen indien nodig opnieuw druk uit op de wond.
    4) Dek de wond af met een dekverband.
    5) Geef het getroffen lichaamsdeel eventueel rust en steun. (Mitella/brede das)
    6) Raadpleeg bij twijfel een arts of SEH.
  • Ernstige verwondingen (vervolg):               
    1) Dek de verwondingen steriel af.
    2) Zorg dat de zwachtel het steriel gaas volledig afdekt.
    – Wond niet schoonmaken! Maakt verdere behandeling door arts of SEH lastiger.
    Bij bloed door dekverband, wonddruk­verband aanbrengen.
    3) Geef het getroffen lichaamsdeel eventueel rust en steun. (Mitella)
    4) Begeleid het slachtoffer naar de arts of de SEH (ziekenhuis).
  • Steriel afdekken van uitwendige wonden              
    – Gebruik hiervoor (wond-)snelverband.
  • Wondsnelverband
    – Een “uitgebreide pleister”.
    Voorwaarde:    Wondkussen moet wond voldoende bedekken.
    Toepassen:
    _ 1) Schaaf- en snijwonden.
    _ 2) Niet te diepe wonden en niet te sterk vervuild.
  • Elastisch verband
    1) Wordt met kleefpleisters vastgezet.
    2) Sluit goed aan.
    3) Goed te gebruiken bij het verbinden van gewrichten, handen en voeten.
    => Bij het aanleggen moet het het zijn elasticiteit behouden.
  • Snelverband
    – Kan bij bijna alle wonden worden toegepast.
    – Kan meer wondvocht opvangen dan een wondsnelverband.
    => Goed te gebruiken bij wonden die verder door een arts moeten worden behandeld.
  • Aanleggen van een wondsnelverband
    0)  Zie Algemene wondbehandeling.
    1) Verband uit de verpakking => Vouw het verband nog niet open.
    2) Open het bij de korte zwachtel en verwijder de beschermstrook van de kleefpleister.
    3)  Pak de korte zwachtel in de ene hand en de lange zwachtel in de andere hand.
    4)  Trek het verband open boven de wond.
    5) Breng het wondkussen op de wond.
    6) Druk de kleefpleister van de kort zwachtel op de huid vast.
    => Let op!! Zorg dat de lange zwachtel het wondkussen aan alle kanten afsluit.
    7) Haal het beschermstrookje van de kleefpleister van de lange zwachtel en plak deze vast.
  • Dekverband vinger             
    0) Zie Algemene wondbehandeling => Dek de vinger af met een steriel dekverband.
    1) Houd de vinger licht gebogen of een stand die het slachtoffer het prettigst vindt.
    2) Leg een steriel gaas op de wond. De wond ruim bedekkend.
    3) Leg er een laagje synthetische watten op. (Drukverhogend)
    4) Leg het geheel vast met een (elastische) hydrofiel zwachtel.
    => Let op!! Zorg dat de zwachtel het geheel goed afdekt.
    5) Leg met de eerste slagen het steriele gaas vast over de top van de vinger.
    6) Leg de eerste afdekking bij de top van de vinger aan
    => Bij duim, wijs- en middelvinger draaien richting  de pink.
    => Bij ringvinger en pink draaien in de richting van de duim.

    7) Over de rug van de hand.
    8) Sla een slag om de pols.
    9) Ga dan weer om de vinger
    10) Over de rug van de hand
    11) Sla een slag om de pols.
    12) Rol de zwachtel zo verder af.
    13) Plak het verband vast met kleefpleister.
  • Dekverband hand
    0) Zie Algemene wondbehandeling. => Dek de hand af met een steriel dekverband.
    1) Houd de hand licht gebogen of een stand die het slachtoffer het prettigst vindt.
    2) Leg een steriel gaas op de wond. De wond ruim bedekkend.
    3) Leg er een laagje synthetische watten op. (Drukverhogend)
    4) Leg het geheel vast met een (elastische) hydrofiel zwachtel.
    =>  Let op!! Zorg dat de zwachtel het geheel goed afdekt.
    5) Leg met de eerste slagen het steriele gaas vast.
    6) Leg de eerste afdekking schuin over de hand aan (evenwijdig met de duim).
    7) Sla een slag om de pols.
    8) Ga dan weer schuin naar de handpalm.
    9) Sla weer een slag om de pols.
    10) Rol de zwachtel zo verder af.
    11) Eindig om de pols.
    12) Plak het verband vast met kleefpleister.
  • Dekverband elleboog/knie
    0) Zie Algemene wondbehandeling.
    1) Houd de elleboog/knie licht gebogen of een stand die het slachtoffer het prettigst vindt.
    2) Leg een steriel gaas op de wond. De wond ruim bedekkend.
    3) Leg er een laagje synthetische watten op. (Drukverhogend)
    4) Leg het geheel vast met een (elastische) hydrofiel zwachtel.
    5) Let op!! Zorg dat de zwachtel het geheel goed afdekt.
    6) Leg met de eerste slagen het steriele gaas vast.
    7) Leg de eerste afdekking (distaal) aan.
    8) Rol de zwachtel verder naar boven af.
    9) Eindig ruim boven de elleboog/knie.
    10) Plak het verband vast met kleefpleister.
  • Aanleggen van een snelverband  
    – Een snelverband is een combinatie van een dekverband met een zwachtel.

    1) Rol het verband open.
    2)  Houd het dekverband kiemvrij door het verband bij de zwachteluiteinden op te pakken
    (kort ene hand, lang andere hand).
    3) Breng het dekverband op de wond.
    => Let op!! Zorg dat bij het uitrollen  van de lange zwachtel aan het dekverband aan alle kanten
    afsluit.
    4) Plak het verband vast met kleefpleister.
  • Zeer ernstig bloedverlies behandelen      
    1) Alarmeer professionele hulp zo snel mogelijk.
    2) Laat vreemde voorwerpen in de wond zitten.
    3) Eerst druk uitoefenen op de wond.
    – Alleen? Pas als de wond enigszins is opgehouden met bloeden, alarmeren professionele hulp.
  • Stelpen bloeding 
    0) Zie Algemene wondbehandeling.

    Let op:
    – Houd het getroffen lichaamsdeel hoog.
    – Probeer direct contact met het bloed van het slachtoffer te vermijden.
    – Draag indien mogelijk handschoenen.

    1)  Druk met de handen op de wond.
    2) Leg een snelverband of een andere doek op de wond. (Stelpen bloeding heeft prioriteit)
    3)  Wond blijft bloeden!! => Leg een wonddruk­verband aan.
  • Aanleggen van een wonddrukverband
    –  Wonddrukverband om bloeding blijvend te stelpen als de bloeding blijft ondanks de druk en het
    (wond-)snelverband.

    Samenstelling verband:
    1)  Snelverband.
    2)  Synthetische watten.
    3)  Elastische zwachtel.

    1) Open snelverband op wond leggen.
    2) Bloeding stelpen door druk op de wond uit te oefenen. Bij voorkeur door het slachtoffer zelf. (5 – 10 minuten)
    3) Leg een snelverband op de wond.
    4) Leg enkele lagen synthetische watten ruim over het snelverband.
    5) Draai een zwachtel één slag om het gewonde lichaamsdeel heel.
    => Zorg dat de watten blijven uitsteken om afknelling te voorkomen.
    => Zorg dat elke slag van de zwachtel de vorige voor ongeveer 2/3 overlapt (dakpansgewijs).
    5) Trek de zwachtels aan en zet de zwachtel vast.
    6) Geef het getroffen lichaamsdeel rust en steun
    => mitella: ondersteuning onderarm.
    => brede/smalle das: ontlasten bovenarm en sleutelbeen.
  • Afgerukte/afgeknelde vinger(top)             
    – Leg een dekverband aan om de gewonde vinger.
    – Leg de lagen zo aan dat er DRUK wordt uitgeoefend op de wond.

    1) Doe de afgerukte/afgeknelde vinger(top) in een steriel gaas
    2) Doe het geheel in een plastic zakje.
    3) Stip het geheel in een andere zak met smeltend ijs.

    Noot:
    => Breng de vinger(top) nooit direct met ijs in contact ter behoud van het weefsel voor een grotere kans op herstel.
    => Geen ijs!! Verpak het lichaamsdeel in een steriel gaas, snelverband of schone (thee)doek!

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011

Alarmeren en algemene hulpverleningsregels

Alarmeren en algemene hulpverleningsregels

1.  Alarmeren van de BHV

  • BHV in het bedrijf
    Werkgever moet BHV organiseren.
    – BHV-taken moeten adequaat uitgevoerd kunnen worden.
    – Na alarmering BHV binnen enkele minuten ter plaatse
    => Wie neemt de melding aan, wie acteert op de melding.
    – Alarmering volgens afspraken in het bedrijf.
  • BHV-taken:
    _ 1 Uitbreiding van incident mogelijk tegen gaan.
    _ 2 Schade en/of letsel beperken dan wel  voorkomen.
  • Alarmeren van BHV
    Wijzen van alarmeren van BHV:
    1) Direct => Incident wordt direct aan BHV-er gemeld.
    2) Ontruimingssignaal (Slow-Whoop)
    3) Omroepinstallatie via centrale.
    4) Intern alarmnummer of centrale-receptie.
  • Slow Whoop
    – Een zogeheten luid alarm (hoorbaar voor iedereen).
    – Langzaam aanzwellend en dan snel afvallend geluid.
    – Activering door:
    _ 1) indrukken of inslaan handbrandmelder,
    _ 2) automatische melding door brandmeld­installatie (BMI).
  • Handbrandmelder              
    – Handbrandmelders zijn altijd rood.
    – Melders met breekruitje.
  • Brandmeldinstallatie (BMI)            
    Bestaat uit verschillende onderdelen:
    1) Handbrandmelders.
    2) Automatische (rook)melders.
    3) Brandmeldpaneel
    – Doel: Brand vroegtijdig signaleren om tijdig te kunnen ontruimen en blussen.
  • Brandmeldpaneel
    –  Toont locatie brandmelding.
    –  Bij receptie of wachtcentrale.
  • Omroepinstallatie               
    –  Ontruimingsbericht met een gesproken bericht (reden ontruiming) wordt het meest serieus genomen.
  • Specifieke doelgroepen   
    – Lichtsignalen (fabrieken en slechthorenden).
    – Stil alarm (zorginstellingen) => pieper, sms.
  • Interne alarmnummer/centrale-receptie.              
    – Alarmnummer komt direct uit bij
    _ 1 BHV-er.
    _ 2 Centrale-receptie …
    => ontvangt melding en
    => alarmeert de BHV op grond van de bedrijfsprocedure en geeft informatie door.
  • Alarmerings- en Communicatiemiddelen
    – Het is belangrijk dat de BHV goed met de beschikbare middelen overweg kan.

2. Algemene hulpverleningsregels

  • Let op het gevaar.
    – Bekijk of de situatie veilig is.
    – Neem eerst veiligheidsmaatregelen voor
    _ 1) jezelf.
    _ 2) omstanders.
    _ 3) slachtoffers/betrokkene(n).
    – Geef het slachtoffer zo nodig beschutting.
  • Ga na wat er gebeurd is.
    – Maak een inschatting van de situatie.
    – Wie, Wat, Waar, Wanneer, Welke, Waarom!
    – Maak gebruik van de eigen zintuiglijke waarnemingen: 1) zien, 2) horen, 3) ruiken.
  • Roep om hulp/assistentie.
    – Spreek omstanders aan of via beschikbare communicatiemiddelen.
  • Zorg voor deskundige hulp.
    – Alarmeer volgens de alarmprocedure van het bedrijf.
    – Blijf bij voorkeur zelf ter plaatse en laat iemand anders deskundige hulp waarschuwen.
  • Verleen de gewenste BHV-taak
    – Let op de eigen veiligheid.
    1) Niet-spoed Eisende Hulp (NEH) of Spoed Eisende Hulp (SEH).
    2) Bestrijd brand.
    3) Start ontruiming.
  • Probeer het effect van de inzet in te schatten
    “Doe nooit dingen die de eigen veiligheid en die van anderen in gevaar brengen of het letsel verergeren.”
    – Kijken, denken, doen.
  • Melding alarmsituatie
    – WIE => Naam melder en telefoonnummer.
    – WAAR => Plaats van incident, waar moet de hulp naar toe komen?
    – WAT => Wat is er gebeurd? Aantal betrokkenen/slachtoffers?
    – SITUATIE => Toestand slachtoffer(s) … Reanimatie!?.
    – ACTIE => Wat gedaan? Wat te doen?
  • Eerste Hulp bij ongelukken
    0) Zorg voor eigen veiligheid
    1) Stel het slachtoffer en betrokkenen gerust.
    2) Spreek een omstander aan om standby te staan om te alarmeren/helpen.
    3) Laat eventueel de aangesproken omstander alarmeren.
    4) Verleen Spoed Eisende Hulp op “ongevalsplek”. (reanimatie, AED?!)
    5) Verleen Niet-spoed Eisende Hulp (verbinden wonden, blussen brandwonden etc.)
    5) Naar eerste Hulp (laten) begeleiden => arts of SEH (ziekenhuis).
    6) Geef relevante informatie over het incident en het slachtoffer door aan de externe hulpverleners.
    7) Handel het incident af volgens de bedrijfsprocedure.
  • Stel het slachtoffer gerust.
    1) Vertel dat je BHV-er bent en dat je weet hoe Eerste Hulp te verlenen.
    2) Vertel steeds wat je doet en waarom.
    3) Neem het verhaal van het slachtoffer serieus
    4) Ga in op (eventuele) zorgen over (andere) slachtoffer(s) en/of materiële schade.
    5) Wees rustig en zorgzaam. Houdt zo nodig de hand van het slachtoffer vast.
    6) Blijf altijd vriendelijk. Ook als het slachtoffer het zelf niet is.
    7) Doe geen uitspraken over letsel en vooruitzichten.
  • Omgaan met omstanders.               
    1) Geef duidelijk aan dat je BHV-er bent.
    2) Neem de leiding neem.
    3) Verzoek iedereen de aanwijzingen te volgen.
    4) Houd kijkers op afstand om hulpverlening niet in de weg te lopen. Niet te storen.
    5) Wees bedacht op de emoties van de omstanders.
    6) Blijf rustig en geconcentreerd.

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011

Koolmonoxide | CO

Koolmonoxide

1. Wanneer ontstaat koolmonoxide?

  • Koolmonoxide (chemische formule: CO)
    – Een onzichtbaar, kleurloos, reukloos en brandbaar gas.
    – Ontstaat bij onvolledige verbranding in apparaten die branden op organische stoffen zoals olie, gas, benzine, kolen en hout (dus niet in elektrische installaties!).
    – Koolmonoxide ontstaat bij brand en bij het roken van sigaretten, maar kan ook vrijkomen bij op gas werkende droogtrommels, CV-ketels en geisers (vooral afvoerloze), open haarden, kachels, gasfornuizen en garages (uitlaatgassen).
    – Koolmonoxide is giftig
    => Het soortelijk gewicht van koolmonoxide is bijna gelijk aan dat van lucht (relatieve dampdichtheid ten opzichte van lucht = 0,97).
    => Daardoor zakt het niet uit, zoals kooldioxide, maar vermengt zicht met de lucht en wordt door luchtstromingen meegevoerd.
  • Onvolledige verbranding
    – Er is onvoldoende zuurstof aanwezig voor een goede verbranding.
    – Het koolstofatoom (C) wil zich eigenlijk binden aan twee zuurstofatomen (2O) en daarmee kooldioxide (CO2)worden maar krijgt er maar één (CO).
    – Dit houdt automatisch in, dat koolmonoxide brandbaar is: zodra er weer voldoende zuurstof is, wil koolmonoxide zich alsnog binden met een tweede zuurstofatoom.
    – Koolmonoxide heeft een heel breed explosiegebied: de explosiegrenzen liggen tussen 11 en 75 %!

2. Oorzaken voor het ontstaan van koolmonoxide

  • Slecht onderhoud van apparaten
    – Als bij een gastoestel de brander is vervuild, vindt onvolledige verbranding plaats.
    – Dergelijke toestellen moeten minimaal 1 maal per jaar door een deskundige worden gereinigd.
    – Als er terugslag plaatsvindt van verbrandingsgassen kan de brander sneller vervuild raken.
  • Onvoldoende ventilatie
    Te weinig aanvoer van verse lucht (zuurstof)
    – Een verstopt afvoerkanaal (bewust dichtgestopt tegen tocht, of dichtgeslibd door vervuiling)
    – Onvoldoende afvoer van verbrandingsgassen “terugslag” – ook bij een schoon afvoerkanaal – , als door een slechte aanleg van het kanaal of bij speciale weersomstandigheden de rook terugstroomt in de schoorsteen.
    – Bij afvoerloze geisers en gasfornuizen komt het eventueel gevormde koolmonoxide altijd direct vrij in de ruimte.
    – Bij verbrandingstoestellen mét afvoer komt het vrij in de ruimte als de afvoer is verstopt of als er terugslag plaatsvindt.
  • Evt. koolmonoxidebronnen in de directe omgeving van de woning!
    – Een defect rookgaskanaal bij de buren.
    – Een afvoerpijp die te dicht op de gevel staat of uitmondt bij een ventilatieopening,
    – Uitlaatgassen van verkeer.

3. Effecten van koolmonoxide op het lichaam

  • Koolmonoxide ingeademd, wordt het via de longen in het bloed opgenomen.
    – Hier hecht het zich aan de rode bloedcellen.
    – Rode bloedcellen zorgen voor het transport van zuurstof door het lichaam.
    – Koolmonoxide hecht zich ruim 200x makkelijker aan rode bloedcellen dan zuurstof
    => CO verdringt het de zuurstof in het bloed heel gemakkelijk.
    – Het bloed kan daardoor steeds minder zuurstof vervoeren.
    => Weefsels en organen die constant veel zuurstof nodig hebben, zijn hiervoor het gevoeligst.
    => Dit zijn vooral het hart, het centraal zenuwstelsel en bij zwangere vrouwen de foetus.
  • Lichte koolmonoxidevergiftigingverschijnselen
    Vermoeidheid, misselijkheid.
    – Hoofdpijn en een verhoogde hartslag en ademhaling.
    => deze verschijnselen lijken op griep, zonder de bij griep horende temperatuurverhoging.
    – Bij hogere concentraties kan men flauwvallen of bewusteloos raken.
    => Dit kan uiteindelijk uitmonden in coma en dood.
    – Het optreden van symptomen hangt af van
    _ 1. de koolmonoxideconcentratie in de lucht,
    _ 2. de blootstellingsduur,
    _ 3. de mate van inspanning,
    _ 4. individuele gevoeligheid en
    _ 5. de gezondheid van betrokkene(n).
    – Mensen met hart of neurologische aandoeningen zijn extra gevoelig.
    => Bij hen kan koolmonoxidevergiftiging leiden tot verergering van hun kwaal.
    => Bij rokers wordt altijd een verhoogd koolmonoxidegehalte aangetroffen in het bloed.
  • Normale HbCO-gehalten zijn:
    Niet-rokers: 0,6% (t.g.v. uitlaatgassen etc. Bij meerokers meer!)
    Rokers: 2 – 6 % (zeer zware rokers tot 10 á 15 %)
  • Verschijnselen bij acute CO-vergiftiging
    (blootstelling aan hoge concentraties gedurende een korte tijd)
    – Kortademig bij zware inspanning, drukkend gevoel op het hoofd.
    – Kortademig bij matige inspanning, hoofdpijn, verminderd oordeelsvermogen.
    – Hoofdpijn, prikkelbaar, moe, wazig zien, gestoord beoordelingsvermogen, licht in het hoofd.
    – Flauwvallen, zware hoofdpijn, verwardheid, misselijkheid en braken, snelle ademhaling, hartritmestoornissen.
    – Stuipen, coma, verwijde pupillen, hartfalen, verstoorde ademhaling, overlijden.

Lees:

taken (bedrijfs)hulpverlening

Bedrijfshulpverlening en haar functie

1. Taken BHV (interne hulpdienst)

  • Het bedrijf
    – Het bedrijf is vrij om te bepalen hoe de BHV-organisatie is samengesteld.
    – Het bedrijf moet kunnen garanderen dat alle BHV-taken op elk moment voldoende kunnen worden gewaarborgd.
  • BHV-ers
    – BHV-ers komen in actie na een incident.
    – BHV-ers hebben alleen uitvoerend taken.
    – BHV-ers werken bij voorkeur samen met een buddy.
    – BHV-ers vervullen een voorpostfunctie voor de hulpdiensten.
  • De BHV-organisatie
    De BHV-organisatie kan een onderverdeeld zijn in ploegen met aangewezen ploegleiders.
    – De BHV-organisatie wordt aangestuurd door de BHV-coördinator of Hoofd BHV.
  • Bedrijfshulpverlenende diensten
    De BHV-organisatie (BHV-ers) verleent bedrijfshulpverlenende diensten:
    _ 1) EHBO.
    _ 2) Beperken en bestrijden brand .
    _ 3) Beperken gevolgen van brand.
    _ 4) Alarmeren in noodsituaties.
    _ 5) Ondersteunen bij ontruiming.
    _ 6) Gidsfunctie.
  • Alarm/incident
    _
    1) De BHV-ers verzamelen zich op de afgesproken verzamelplaats.
    _ 2) De BHV-ers krijgen op de verzamelplaats hun instructies.
    _ 3) De BHV-ers voeren de instructies uit om hulp te verlenen waar dat nodig is.
    _ 4) De BHV-ers worden bijgestaan door hulpdiensten, zodra deze zijn gearriveerd.
  • Voorpostfunctie in afwachting van hulpdiensten
    – Het beperken van de gevolgen van een incident.
    – De tijd overbruggen tot hulpdiensten zijn gearriveerd met eerste hulpverlenende activiteiten.
  • Hulpdiensten
    – Politie.
    – Brandweer.
    – Ambulance.
    – (Rijkdienst voor Wegverkeer [RDW])
  • Gidsfunctie
    – Hulpdiensten opwachten bij het afgesproken contactpunt.
    – Hulpdiensten de weg wijzen (begeleiden) binnen het complex naar het incident.
    – Geven van een situatierapport. (Wat is er aan de hand?, Wat is er gedaan?)

2. Melding van het incident

  • BHV-er is  de spil in het tot actie komen bij een incident.
    Melding komt binnen bij de BHV-er.
    – BHV-er meldt een incident bij het afgesproken meldpunt (receptie, centrale, ploegleider etc.) via het algemeen bekende (interne) alarmnummer (Zie instructiekaarten).
    – In geval het interne alarmnummer niet wordt aangenomen, dient direct 1-1-2 gebeld te worden.
    – In geval de BHV-er prioriteiten heeft bij de hulpverlening kan deze iemand anders sturen om de melding te doen.
  • 1-1-2
    – De centrale zal willen weten: welke dienst nodig is, in welke gemeente en waar het gebeurd is.
    – De melder blijft aan de telefoon totdat de centralist aangeeft dat er mag worden “opgehangen”.
    – De melder keert daarna terug naar de plaats van het incident om daar de BHV-er te informeren.
  • 0900-8844
    – Dit nummer wordt gebeld bij NIET spoedeisende hulp (NEH).
    – Dit nummer is het callcenter van de politie.
    – Het callcenter zal de melder doorschakelen naar de hulpdienst.
    – (In sommige regio’s kan de ambulance direct gebeld worden.)
  • Brandmeldinstallatie (BMI)
    – Aangebrachte handbrandmelders staan direct in verbinding met een centrale.
    – Als de brandmeldinstallatie direct is doorgeschakeld met de brandweer, dan zal deze direct actie ondernemen.
    – Als er geen brandmeldinstallatie aanwezig is, dan zal de brandweer direct gebeld moeten worden.

 3. Inzet van externe hulpdiensten

  • Hulpdiensten komen in actie als de BHV het niet alleen af kan.
    – Elke hulpdienst heeft zijn eigen wettelijk takenpakket.
  • Ambulance:
    Snel en adequaat eerste medische hulp verlenen.
    – Slachtoffer(s) naar het ziekenhuis vervoeren
    .

    – Aanrijdtijd: 15 minuten na verkrijgen duidelijke informatie en begeleiding op en in het complex.
    – Na aankomst wordt er zo goed mogelijk geïnformeerd over de situatie van het slachtoffer.
    – Ambulancepersoneel zal na aankomst volgens een vast protocol het slachtoffer benaderen en hulp verlenen.
  • Brandweer:
    Redden van mens en dier.
    – Het voorkomen van uitbreiding van brand en het bestrijden van brand.

    – Met speciale apparatuur mensen beknelde situaties halen.
    – Meten van in de situatie vrijgekomen gevaarlijke stoffen.
    – Aanrijdtijd: 6 tot 8 minuten.
    – De centralist zal specifieke informatie vragen om de brandweer de mogelijkheid te geven in te schatten welke apparatuur aan te laten rijden.
  • Politie:
    Handhaven en beschermen van de rechtsorde:
    _ 1) Opsporen, vaststellen en vastleggen strafbare feiten.
    _ 2) Handhaven van de openbare orde en veiligheid. (Leidende taak bij ontruiming)
    Algemene hulpverlenende taak.
    => Veelal zal bij melding via de centrale ook de politie worden gewaarschuwd.
  • BHV-organisatie:
    – De BHV-er(s) blijven bij inzet van hulpdiensten op de “achtergrond” aanwezig voor het verlenen van hand- en spandiensten.
    – De BHV-ers kunnen ook verzocht worden door te gaan met wat ze doen onder verantwoordelijkheid van de hulpdienst. (Bijvoorbeeld: ontruiming, reanimatie)

4. Gewenste overdrachtinformatie

  • Alarmeren, hoe doe je dat?
    WIE: Naam en telefoonnummer.
    WAT: Wat is er gebeurd?
    WAAR: Waar is het gebeurd?
    WELKE: Is er actie ondernomen? Welke actie is er ondernomen?
    HOEVEEL: Zijn er slachtoffer? Hoeveel?
    GEVAAR: Zijn er mensen in gevaar? Hoeveel? Wordt de hulpverlening hierdoor belemmerd of lastig?
    AANWEZIGEN: Bedrijfsdeskundige aanwezig?
    PLATTEGROND: Is er een plattegrond aanwezig?
  • Plattegrond
    – Een plattegrond geeft snel een beeld van situatie.
    – Zorg dat plattegronden voor de hulpverlener op het contactpunt aanwezig is.
    – Leg afspraken over het contactpunt, verzamelpunt, aanrijdpunt bij voorkeur vast in het BHV-plan. (Bedrijfsnoodplan)

5. Nazorg na inzet

  • Bedrijfsopvangteam (BOT)
    – Actief hulp bieden bij het verwerken van de ervaringen bij het incident.
    – Wees alert op afwijkend gedrag van medewerkers na een schokkende gebeurtenis.
    – Afwijkend gedrag: Stiller dan normaal, concentratieproblemen.

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011

Brandbestrijding

Brandbestrijding

1.  Brand en de gevaren bij brand

  • Oorzaak branden
    – Defecten in apparaten en technische storingen.
    – Ondeskundig handelen.
    – Uitvoeren brandgevaarlijke werkzaamheden: lassen, solderen, dakdekken of laboratoriumwerk.
    – Broei in bulk- of afvalproducten.
    – Ontploffing.
    – Brandstichting.
    – Onvoorzichtigheid bij het roken.
  • Definitie brand
    – Ongewenst.
    – Veroorzaakt schade of gevaar.
    – Kan zich ongehinderd uitbreiden.

1.1. Brand en branddriehoek

  • Begin brand
    – Brand bevindt zich nog op de plek waar het ontstaan is.
  • Herkennen brand
    – Zien van vlammen en/of rook.
    – Horen van knetteren van de brand.
    – Voelen van warmte/hitte.
    – Ruiken van brandlucht.
  • Branddriehoek (vijfhoek)
    – Brandbare stof.
    – Zuurstof.
    – Ontbrandingstemperatuur.
    – (Gassen-zuurstof => mengverhouding)
    – (Catalysator => Vlam wordt groter)
  • Zuurstof
    – Normaal 21% zuurstof (O) in de lucht.
    – Ruim voldoende om brand te doen ontstaan.
  • Verwijderen zijden van branddriehoek
    – Brandbare stof => Sluiten gastoevoer, verwijderen materiaal.
    – Zuurstof => Bedekken met een deken, deken van schuim.
    – Temperatuur =>Afkoelen met water.

1.2. Gevaren bij brand

  • Gevaar in de omgeving
    – Denk eerst aan Eigen Veiligheid!
    – Wie zorgt er voor jou als jij dat niet eerst doet?
  • Gevaar van rook
    – Rookontwikkeling en -verspreiding zal sneller verlopen dan de uitbreiding van het vuur.
    – Meer slachtoffers overlijden door inademen rook, dan door het vuur.
    – Denk aan: verbranding van luchtwegen, giftige rook.
  • Gevaar van hitte
    – Hitte is in eerste instantie hoog in de ruimte, later daalt het als een deken naar beneden.
    – Dit laatste leidt tot brandwonden bij de in de ruimte aanwezige personen.
    – Hitte kan overige materialen in de ruimte in brand zetten è uitbreiding van de brand.
  • Gevaar van  koolmonoxide (CO)
    – Koolmonoxide is onzichtbaar, reukloos, smaakloos en brandbaar.
    – Koolmonoxide leidt na enige tijd tot zuurstofgebrek (beperkte opname zuurstof)
    => Koolmonoxide omkapselt hemoglobine, waardoor geen zuurstof kan worden opgenomen in het bloed.
    => Koolmonoxide hecht zich ruim 200x makkelijker aan rode bloedcellen dan zuurstof.
    => CO verdringt het de zuurstof in het bloed heel gemakkelijk.
    =>- Het bloed kan daardoor steeds minder zuurstof vervoeren.
    => Weefsels en organen die constant veel zuurstof nodig hebben, zijn hiervoor het gevoeligst.
    – Ontstaat vooral bij het begin van de brand.
  • Gevaar van elektriciteit
    – Elektriciteit kan de temperatuur doen stijgen en daardoor brand laten ontstaan.
    – Schakel bij brand – indien mogelijk – de elektriciteit uit bij de elektriciteitskast, voordat er met
    blussen begonnen wordt.
    – Water geleidt elektriciteit. Blus daarom NOOIT de elektriciteitskast met water, maar met
    1) CO2, 2) sproeischuim (mits geschikt) of 3) poeder (kans op gevolgschade)
    Voorkom dat je onder spanning komt te staan.
    Waarschuw de brandweer bij brand in een elektriciteitskast. 
    =>
    Deze zal controleren of de brand is ontstaan inde elektriciteitsleidingen.
  • Gevaarlijke stoffen
    Gevaren van stoffen worden met gevaarsetiketten weergegeven
    – (EU Global Harmonize System).

    – Waarschuw – indien mogelijk – deskundige hulp.
    – Neem – zo mogelijk – een etiket of veiligheidsinfromatieblad van de betreffende stof mee.
  • Brandklassen
    De toepassing van een blusmiddel is afhankelijk van de brandende stof:
    A)  Vaste stoffen. (hout, papier, textiel)
    B)  Vloeistoffen.
    C)  Gassen. (aardgas, LPG, butagas, propaan)
    D)  Metalen. (aluminium, lichtgewicht velgen, natrium)
    E)  Elektriciteit. (spanning)
    F)  Vetten en oliën.

2. Fasen brandbestrijding

  • Brandmelding
    – Eerst controleren status brand.
    – Inschatten bluspoging doen en/of direct beginnen met ontruimen.
    – Eventueel brandweer alarmeren.
  • Controleren brandmelding
    – Bij voorkeur met twee personen.
    – Bij voorkeur met een blustoestel bij de hand.
    _ 1) Inschatten situatie
    _ 2) Inschatten bluspoging veilig om te doen en/of direct beginnen met ontruimen.
    _ 3) Eventueel brandweer alarmeren.
    => Besluit tot ontruimen in overleg met ploegleider BHV, andere leidinggevende of directie.
  • Inschatten van de situatie
    – BHV-er moet beginnende brandjes kunnen blussen.
    – BHV-er moet kunnen beoordelen wanneer de brandweer in actie moet komen.
    – Kijken, denken, handelen!!!
    – Eigen veiligheid gaat altijd voor.
  • Situaties bij brand
    1. Brand is zichtbaar.
    2. Brand is niet zichtbaar, maar achter een gesloten deur.
  • Brand is zichtbaar
    Inschatten of de brand direct te blussen is.
    – Bluspoging !! =>Blijf controleren of de vlammen niet opnieuw oplaaien.
    – Nacontrole !! => Controleer of het brandje wel echt uit is!
  • Brand is niet zichtbaar, maar achter een gesloten deur.
    1. Deur met raam!
    => Rook zichtbaar door raam !! Ruimte niet betreden. Houd de deur dicht.
    2. Deur zonder raam!
    => Rook zichtbaar onder deur en via de naden !! Houd de deur dicht.
    => Geen rook, lampje alarmindicator boven deur is aan !!! Houd de deur dicht.
    => Alarmindicator geeft immers aan dat een brandmelder is afgegaan.
  • Controleren van deuren bij vermoeden van brand.
    1.  Controleer de temperatuur van het deuroppervlak.
    = Warme deuroppervlak is indicatie van hoge temperatuur aan andere kant van de deur.
    = Laat deuren die warm aanvoelen dicht!!!
    = Ook als de deur niet warm aanvoelt, kan er  brand zijn!
    2. Deur voelt koud aan!! è Deur openen volgens de deurprocedure.
    3. Controleer op brand en/of rook aan de andere zijde van de deur.
    4. Inschatten of een veilige bluspoging nodig is en/of mogelijk is.
    => Let altijd op de eigen veiligheid!!

2.1. Deurprocedure

  • Houd de rug van de hand – op enige afstand – bij de deur. (Warmte van de deur.)
    1. De deur voelt warm aan!
    2. De deur voelt koud aan!
  • De deur voelt WARM aan! => Voorkom uitbreiding brand.
    a. Laat de deur dicht!!
    b. Blijf in veilig gebied.
    c. Roep of er iemand achter de deur is.
    – Ook als er iemand achter de deur is … laat een gesloten deur dicht.
    – Geef de slachtoffer(s) opdracht in de richting van je stem kruipen.
    – Blijf de slachtoffer(s) aanroepen.
    – Probeer de locatie van de slachtoffer(s) in die ruimte vast te stellen.
    => Let altijd op de eigen veiligheid!!
    d. Waarschuw de omgeving.
    e. Alarmeer de brandweer en geef door of er slachtoffers zijn.
  • De deur voelt KOUD aan!
    a.   Leg de rug van je hand op de klink.
    – Klink voelt koud aan, openen van de deur is redelijk veilig.
    – Voor het openen van de deur door de knieën gaan. (Laag opstellen)
    => Laat je niet overvallen door een mogelijke steekvlam doe door de deurspleet aan de
    bovenkant naar buiten komt.
    b.  Kijk waar de scharnieren zitten. (Bepalen draairichting van de deur)
    Toedraaiende deur => Deur draait naar je toe!
    = Kniel achter de deur en beperk de beweging van de deur door een voet dwars op de
    deur te plaatsen op enkele centimeters afstand.
    Afdraaiende deur => Deur draait van je af!
    = Kniel achter de muur naast deurklink.
    c.   Beperk de beweging van de deur door een voet dwars op de deur te plaatsen  op enkele centimeters afstand.
    d. Open de deur vervolgens een stukje.
    – Open de deur altijd voorzichtig met hoofd afgewend.
    – Houdt de klink vast, zodat de deur bij gevaar direct weer gesloten kan worden.
    e. Wacht enkele seconden en controleer je vlammen of rook ziet aan de bovenzijde van de deur.
    – Vlammen en/of rook!! => Sluit de deur direct.
    – Geen vlammen en/of rook!!  => Open de deur iets verder.
    f. Blijf laag bij de grond en roep of er iemand is.
    g. Kijk of je brand en/of rook ziet.
    – Vlammen en/of rook!! => Schat in of een veilige bluspoging mogelijk is!
    – Vlammen en/of rook en wel personen aanwezig
    =  Sluit de deur.
    = Geef de slachtoffer(s) opdracht in de richting van je stem te kruipen.
    = Probeer de locatie van de slachtoffer(s) in de ruimte vast te stellen.
    – Geen vlammen en/of rook en geen personen aanwezig => Sluit de deur.
    – Geen vlammen en/of rook en wel personen aanwezig => Ga de ruimte in.
    h. Waarschuw de omgeving.
    i. Alarmeer de brandweer en geef door of er slachtoffers zijn.
  • Let altijd op de eigen veiligheid!!
    Ga de ruimte alleen binnen als er geen rook is en je de ruimte volledig kunt overzien.

2.2. Algemene regels bij blussen

  • KIJKEN, DENKEN, DOEN.
  • Let op de eigen veiligheid!

1. Neem een blusmiddel mee.
2. Ga bij voorkeur met twee BHV-ers op pad.
3. Benader de brand tot op veilige afstand.
=> Een afstand waarbij je goed zicht hebt, en geen rook ziet en/of hitte voelt.
4. Blijf voortdurend laag. (Voorkomen van rook in de longen)
5. Kijk wat er brandt.
6. Schat in of er sprake is van een beginnende brand.
=> Is de brand te benaderen (temperatuur niet te hoog)?
=> Kan je de brand blussen?
7. Controleer of je het juiste blusmiddel bij je hebt en/of de brand met het aanwezige blusmiddel kan worden geblust.
8. Test het blusmiddel (proefstoot).
9. Ga niet voorbij het brandende object en zorg voor een veilige vluchtroute
=> Let op eigen veiligheid.
10. Blus de brand.
=> Blijf laag en op blus op veilige afstand.
=> Maak gebruik van de worplengte van de blusstof. (Worplengte bepaalt de veilige afstand.)
=> Houd rekening met de wind bij een buiten brand.
11. Ga door met blussen tot de brand volledig uit is.
=> Voer altijd een nacontrole uit!
=> Controleer ook of de omgeving geen vlam heeft gevat. (vitrage, zonwering, bureaus,
bureaustoelen etc.)
=> Verplaats voorwerpen om te kijken over de vloerbedekking eronder vlam heeft gevat.
12. Blijf op afstand controleren of de brand niet opnieuw oplaait.

2.3. Gebruik van blustoestellen

  • Blustoestellen
    1) Brandslanghaspel
    2) Blusdeken
    3) Draagbare blustoestellen!
    = Rode cilinders, meestal voorzien van een korte slang.
    = Vulling: water, poeder, CO2 (koolzuursneeuw) of water met schuimvormend middel.
    = Gebruiksaanwijzing altijd kort en duidelijk bedrukt op de cilinder.
    = Pictogram geeft aan waarvoor het blustoestel geschikt is.
    =>  Alleen geschikt voor gebruik bij het begin van een brand.
  • Soorten draagbare blustoestellen
    a. (Sproei)schuimblusser
    b. Poederblusser
    c. CO2 blusser

2.3.1. Brandslanghaspel

  • Algemeen
    – Water is vaak onbeperkt aanwezig.
    – Geschikt vooral voor blussen vloeistofbranden (A).
    – Niet gebruiken bij BE-branden. Let op waarschuwingsbord!!
    – Brandslanghaspels  zijn ronde rode schijven met een slang ertussen opgerold.
    – Lengte van de slang varieert per situatie. Meestal 25 tot 30 meter.
    – Worplengte is minimaal 5 meter.
  • Werking
    – Werking berust op het verlagen van de temperatuur uit de branddriehoek.
    – Sproeistraal  levert verneveling in kleine druppeltjes.
    => Hierdoor wordt het contactoppervlak met de hitte vergroot en grotere verdamping. (Afkoeling)
    => Afkoeling betekent veilige benadering van de brandhaard.
  • Nadelen
    –  Blussen met water leidt tot waterschade.
  • Toepassen
    1. Gereed maken blustoestel
    Rol de slang circa 2 meter af.
    – Draai de hoofdafsluiter in de waterleiding (boven of onder de haspel) volledig open (linksom).
    – Open de straalpijp gedurende enkele seconden.
    => Controleer of er druk op de waterleiding staat en er water uit de slang komt.
    – Na deze controle de brandslanghaspel helemaal uitrollen op en de slang op de grond leggen. Pas daarna in de richting van de brand.
    2.  Benaderen brand.
    – Straalpijp in de ene hand en de slang in de andere hand.
    – Benader de brand laag met een brede sproeistraal.
    = Sproeistraal werkt als hitteschild tegen stralingswarmte.
    3.  Blussen.
    – Begin op worplengte 10 meter van de brand met blussen.
    – Blijf laag en richt altijd op de onderkant van de vlammen. (Afkoelen brandhaard)
    – Blus in een draaiende beweging met de sproeistraal.
    – Draai de sproeistraal langzaam naar een minder brede sproeistraal, totdat de vlammen kleiner
    worden.
    – Hoe kleiner de sproeistraal, hoe korter de worplengte.
    => Gebonden straal: Als voorwerp niet kan worden omver gespoten of weggespoten.
    – Blus enige tijd na met middelgrote sproeistraal.
    4.   (Na)controle
    Controleer of de brand uit is, door links en rechts in de brandhaard te kijken.
    – Nacontrole door te luisteren of je de brandhaard nog hoort knetteren (hout), of geen vuur of
    rook meer zicht baar is (textiel)

2.3.2. Blusdeken

  • Algemeen
    – Gemaakt van onbrandbare stoffen.
    – Verschillende afmetingen.
    – Opgeborgen in speciale houders
    – Geschikt voor blussen kleine brandjes (ABE)
    – De blusdeken kan ook gebruikt worden bij de vlam in de pan.
    => Laat na het blussen de pan een half uur afkoelen.
    => Gebruik nooit water om de vlam in de pan te blussen. (Water en vuur verdragen elkaar niet.)
  • Werking
    – Werking berust op verwijderen zuurstof (verstikking) uit de branddriehoek.
  • Toepassen
    1. Gereed maken blusdeken.
    – Trek de deken uit de houder (zie gebruiksaanwijzing) en vouw de deken open.
    – Pak de deken tussen duim en vingers.
    – Beweeg de armen omhoog.
    – Draai de handen naar binnen. (Handen zijn nu in de deken gewikkeld)
    2. Benaderen van de brand. (Slachtoffer ligt op de grond.)
    – Houd de deken schuin voor je, zodat je niet over de deken kunt struikelen.
    – Houd de deken als bescherming voor je.
    – Benader het slachtoffer en roep het aan.
    – Benader het slachtoffer aan de zijkant, ter hoogte van de schouder van het slachtoffer en naast het hoofd.
    – Kniel naast het slachtoffer.
    3.   Blussen van de brand.
    Leg de deken direct ter hoogte van de schouders van het slachtoffer neer.
    => Scherm het hoofd af van de vlammen.
    – Leg de deken – met de hand die het dichtst bij het hoofd is – op de schouder van het slachtoffer
    en schuif die hand over die schouder onder de kin door naar de andere schouder.
    = De onderarm licht nu over de bovenkant van het lichaam van het slachtoffer, met de elleboog
    op een schouder en de hand op de ander schouder.
    – Blijf de deken tegen het lichaam drukken met de onderarm, zodat de vlammen het gezicht van
    het slachtoffer niet kunnen bereiken.
    = Leun niet te zwaar op het slachtoffer.
    – Leg met de andere hand de deken zo neer dat de brandhaard wordt afgedekt.
    – Laat met deze hand de deken los en bestrijk nu met deze hand het gehele lichaam vanaf de
    schouder/hals naar beneden.
    = Zo wrijf je de lucht (zuurstof) weg onder de deken vandaan.
    – Stop de teken aan weerszijden onder het lichaam van het slachtoffer en in het kruis.
    = Voorkom dat er lucht onder de deken komt!
    – Ga door tot het zeker is dat de brand is geblust.
    4.   (Na)controle.
    – Wikkel de handen weer in de deken (zie boven)
    – Laat een arm bij het hoofd liggen en haal die zo laat mogelijk weg om het slachtoffer te
    beschermen tegen rook en eventueel oplaaiende vlammen.
    – Strek de andere arm.
    – Houd de armen gestrekt bij het opstaan.
    => Houd de deken als schild tussen jou en het slachtoffer.
    – Stap nu achterwaarts en laat de deken zakken.
    – Als de brand geblust is met de blusdeken, koel dan het slachtoffer met  water.
    – Als blijkt dat de brand nog niet (helemaal) geblust is, leg dan direct de deken weer terug op het
    slachtoffer. En wrijf de lucht onder de deken vandaan!

2.3.3. (Sproei)schuimblusser

  • Algemeen
    – Cilinders gevuld met water waaraan schuimvormend middel is toegevoegd.
    – Voorzien van een speciale pijp om het mengsel te vernevelen in zeer kleine druppels.
    => (A) Dringt snel door in brandende vaste stoffen.
    => (BE) Bij brandende vloeistoffen en brand onder spanning vormt het mengsel een afsluitend
    schuimlaagje.
    = Lees de gebruiksaanwijzing op de cilinder voor toepasbaarheid!!
    = Houd wel voldoende afstand.
    – Schuimblusmiddel: 4% schuimmiddel / 96% water.
    – Sproeischuim: douchekop / Schuim: één gat.
  • Werking
    – Wegnemen temperatuur (A) uit de branddriehoek
    – Wegnemen zuurstof (BE).
    – Vetblussen: haalt temperatuur vet naar beneden.
    – Alternatief: blusdeken of deksel.
  • Deksel op pan
    => Deksel over het vuur, afzuigkap uit, gas uit.
    => Geen/niet water gebruiken, deksel laten liggen (voorkomen herontsteking), pan ter plekke laten afkoelen.
    => Kookpunt vet: 195 C / water: 100 C. Vet op water => stoom => vet vliegt uit de pan!!
  • Nadeel
    Tast roestvrij staal aan.
  • Toepassen
    1.  Gereed maken blustoestel.
    – Zet het apparaat stevig op de grond neer.
    – Verwijder de borgpen, trek eventueel het zegel weg.
    – Pak in een hand de blusser bij de handgreep en in de andere hand het straalpijpje
    – Wijs met het straalpijpje naar de grond en geef een proefstoot door de handgreep in te knijpen.
    2.  Benaderen van de brand.
    – Benader een brand altijd laag tot op ongeveer 5 meter van de brand. (Is worplengte.)
    3.  Blussen.
    – Benader de brandhaard totdat het blusmiddel de brandhaard goed kan raken en goed geblust
    dan worden.
    – Richt het straalpijpje op het vuur en knijp in de handgreep.
    – Blus over de onderkant van de vlammen (verwijderen zuurstof)
    – Blus met een van links naar rechts (en omgekeerd) beweging.
    – Blus ononderbroken, totdat je geen vlammen meer ziet.
    => (A) Zorg dat het poederschuim de brandhaard geheel bedekt. Blus van diverse zijden.
    => (BE) Laat de schuimlaag zich rustig verspreiden en er een gesloten schiimlaag ontstaat.
    => Blusstraal mag niet op te korte afstand op vloeistof worden gericht. è Voorkom opspatten
    vloeistof en daardoor verspreiding van de brand.
    4.  (Na)controle.
    Controleer het gebluste object op brand en blijf het in de gaten houden.
    => Voorkom kans op herontsteking door hitte van de vloeistof en hete delen van het object.
    – Neem afstand tot het object door achterwaarts op veilige afstand te begeven,
    – Voer een nacontrole uit!

2.3.4. Poederblusser

  • Algemeen
    – Groot blusvermogen.
    – Poeder (natrium) is geschikt voor soorten branden (ABCE, BC en D)
    – Poeder geleidt geen elektriciteit. (wandcontactdozen of schakelaars)
    => Bij gasbranden moet eerst de gastoevoer worden afgesloten!!! => Explosiegevaar!!!
  • Nadelen
    –  Veroorzaakt veel schade.
    => Poeder is heel fijn, verspreidt zich makkelijk en kan daardoor veel schade veroorzaken.
  • Werking
    – Werking op basis van beïnvloeding van de brand zelf.
    – Poeder bevat stoffen die de verbinding brandbare stof met zuurstof vertragen, doven vlammen!
    – Brandvijfhoek: negatieve catalysator. Stopt corrosieproces.
  • Toepassen
    1.   Gereed maken blustoestel.
    Zet het apparaat stevig op de grond neer.
    – Verwijder de borgpen, trek eventueel het zegel weg.
    => Sommige poederblussers moeten worden geactiveerd voor gebruik. Zie handleiding!
    – Pak in een hand de blusser bij de handgreep en in de andere hand het straalpijpje of slang.
    – Wijs met de bluskoker naar de grond en geef een proefstoot door de handgreep in te knijpen.
    => Controle juiste blusrichting.
    2.   Benaderen van de brand.
    – Benader een brand altijd laag tot op ongeveer 5 to 7  meter van de brand. (Is worplengte.)
    3.   Blussen.
    – Richt het straalpijpje voor het vuur en knijp in de handgreep.
    => Er ontstaat een wolk van blusstof. Hoe groter de bluswolk, hoe groter het effect.
    – Blus over de onderkant van de vlammen (verminderen zuurstof)
    – Blus met een van links naar rechts (en omgekeerd) beweging.
    – (A): stootsgewijs toedienen van blusmiddel.
    – (B): ononderbroken toedienen, totdat je geen vlammen meer ziet.
    => Zorg dat het blusmiddel de brandhaard geheel bedekt.
    => Blusstraal mag niet op te korte afstand op vloeistof worden gericht. è Voorkom opspatten
    vloeistof en daardoor verspreiding van de brand.
    => Benader eventueel de brandhaard tijdens het blussen.
    => Blus de brand van diverse zijden, maar ga nooit voorbij het object. è
    => Denk aan de veilige terugweg.
    4.   (Na)controle
    – Controleer het gebluste object op brand en blijf het in de gaten houden
    => Voorkom kans op herontsteking door hitte van de vloeistof en hete delen van het object.
    – Neem afstand tot het object door achterwaarts op veilige afstand te begeven,
    – Voer een nacontrole uit!

2.3.5. CO2 blusser

  • Algemeen
    – Koolzuursneeuwblusser
    – Toepassen waar andere blusstoffen of veel schade geven of gevaar voor de gebruiker opleveren.
    => Weinig nevenschade.
    – Herkenbaar door grote bluskoker.
    – CO2 in de blusser
    = Is als vloeistof aanwezig.
    = Komt met veel lawaai vrij.
    = Gaat het geluid omhoog dan is de blusser zo goed als leeg.
    = Koude CO2-wolk is goed zichtbaar.
    – CO2 is geschikt voor klasse B branden (vetten, oliën en vloeistoffen) en ook klasse E (elektriciteitsbranden).
    => Vetten en oliën hebben de neiging van herontsteking.
    – Korte worplengte: 0,50 – 1 meter.
  • Nadelen
    – CO2 verdringt zuurstof, kans op zuurstofgebrek in kleine en/of lage gesloten ruimten.
    – CO2-wolk is zeer koud, kans op bevriezingsverschijnselen.
    – Bluskoker kan ongeveer 80 graden Celsius onder nul (0) worden.
    => Niet bluskoker aanraken!!!
    => CO2-wolk niet op mensen en/of dieren richten.
  • Werking
    – Werking op basis van verdringing van zuurstof. (Niet afkoeling)
    – Verwijderen zuurstof uit de branddriehoek.
    – < 18% O2 => tekort voor de mens.
  • Toepassen
    1.   Gereedmaken blustoestel.
    – Zet het apparaat stevig op de grond neer.
    – Verwijder de borgpen, trek eventueel het zegel weg.
    – Pak in een hand de blusser bij de handgreep en in de andere hand de bluskoker.
    – Wijs met de bluskoker naar de grond en geef een proefstoot door de handgreep in te knijpen.
    => Raak de bluskoker niet aan met de blote huid in verband met gevaar voor bevriezing.
    2.   Benaderen van de brand.
    – Benader een brand altijd laag tot op ongeveer 1 meter van de brand. (Is worplengte CO2.)
    3.   Blussen van de brand.
    – Richt de bluskoker op het vuur en knijp in de handgreep.
    – Blus over de onderkant van de vlammen (verwijderen zuurstof)
    – Blus met een van links naar rechts (en omgekeerd) beweging.
    – Blus ononderbroken, totdat je geen vlammen meer ziet.
    => Zorg dat de CO2 de brandhaard geheel bedekt.
    => Blusstraal mag niet op te korte afstand op vloeistof worden gericht. è Voorkom opspatten
    vloeistof en daardoor verspreiding van de brand.
    4.   (Na)controle.
    – Controleer het gebluste object op brand en blijf het in de gaten houden
    => Voorkom kans op herontsteking door hitte van de vloeistof en hete delen van het object.
    – Neem afstand tot het object door achterwaarts op veilige afstand te begeven,
    – Voer een nacontrole uit!

2.4. Vaste blusvoorzieningen

  • Vaste blusvoorzieningen.
    1.   Droge blusleiding.
    2.   Sprinklerinstallatie.

2.4.1. Droge blusleiding

  • Een pijp in, aan of onder een gebouw of terrein.
    – Komen voor in hoge, diepe en grote bedrijfscomplexen.
    – Op elke verdieping of op bepaalde afstanden zitten afsluiters met een aftappunt (aansluitpunt).
  • Door de aansluitpunten hoeft de brandweer geen slangen door trappenhuizen te leggen.
    => Hierdoor kan snel worden gewerkt en de doorgang worden vrijgehouden.
  • BHV-er kan deze vaak zelf niet gebruiken.
    – BHV-er moet de plaats van de aansluiting(en) wel kennen om de brandweer van dienst te zijn.

2.4.2. Sprinklerinstallatie

  • Een vast aangebrachte brandblusinstallatie om een beginnende brand te detecteren,
    te signaleren,  te beheersen dan wel te blussen.
  • Sproeiknoppen (sprinklers) aan het dak of plafond starten met blussen bij een bepaalde
    temperatuur.

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011

Bedrijfshulpverlening

Bedrijfshulpverlening (inleiding)

  • NIBHV: Nederlands Instituut voor BedrijfsHulpVerlening
    – Onafhankelijk instituut.
    – Produceren kwalitatief, hoogwaardige producten voor de bedrijfshulpverlening.
    – Ontwikkelt les- en leerstof.
    – Certificeert.
    – Geeft geen opleidingen.
  • Bedrijfshulpverlening (BHV)
    – Beperken gevolgen brand en ongevallen.
    – Bedrijf is verplicht BHV te organiseren.
    – Snel en effectief hulp bieden bij incidenten totdat hulpdiensten arriveren.
  • Taak BHV
    Binnen enkele minuten beginnen met:
    – verlenen EHBO.
    – beperken en bestrijden branden.
    – beperken gevolgen van ongevallen.
    – begeleiden ontruiming (alarmeren en evacueren aanwezigen).
  • Risico-inventarisatie en –evaluatie (RIE)
    – Uitgangspunt voor bepalen welke deskundige bijstand op het gebied van BHV noodzakelijk is.
    – Opleiding van een of meerdere BHV-ers afhankelijk van
    _ 1) aard,
    _ 2) grootte en
    _ 3) ligging van het bedrijf en
    _ 4) restrisico’s in het bedrijf.
    – Iedere BHV-er moet voor een of meerdere hulpverleningstaak zijn opgeleid.
  • BHV-organisatie
    – De BHV-organisatie moet in staat zijn alle hulpverleningstaken uit te voeren.
    – “Handleiding BHV 2010. Oplossingen voor uw bedrijf”
    => wettelijke verplichtingen op het gebied van BHV.

Lees:

  • Basisopleiding Bedrijfshulpverlener, NIBHV 2011