formeel recht

Formeel strafrecht

1; Wat houdt het formele strafrecht in?

  • De gehele procedure in strafzaken.

2; Op welke wijze dienst strafvordering plaats te vinden?

  • Op de wijze bij de wet voorzien.

3; Waar is formeel strafrecht in geregeld?

  • In het Wetboek van strafvordering en in bijzondere wetten.

4; Kan een formeel strafrecht in een algemene maatregel van bestuur zijn geregeld?

  • Nee, dit kan alleen in een wet geregeld.

5; Noem 3 wetten waarin formeel strafrecht staat?

  1. De Wet op de economische delicten.
  2. De Wet op de rechtelijke organisatie.
  3.  De Opiumwet.

Wetboek van strafvordering

6; Wie is de belangrijkste persoon in het Wetboek van strafvordering?

  • De verdachte.

7; Wanneer is er sprake van een verdachte?

  • Als uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit, daarna degenen tegen wie de vervolging is gericht.

Schuldvermoeden

8; Wat zijn de factoren die het schuldvermoeden bepalen?

  1. De concrete factor.
  2. De objectieve factor.
  3. De specifieke factor.

9; Leg uit wat er met de concrete factor, de objectieve factor en de specifieke factor wordt bedoeld?

  • Concreet: Het vermoeden moet gebaseerd zijn op feiten of omstandigheden.
  • Objectief: Het vermoeden moet redelijk zijn, niet alleen in de ogen van opsporingsambtenaar, doch redelijk op zichzelf.
  • Specifiek: Het vermoeden moet betrekking hebben op een bepaald strafbaar feit.

10; Wanneer is er sprake van “vervolging”?

  • Dit is het moment waarop een rechter in de zaak wordt betrokken.

11; Wanneer kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast?

  • Als er een redelijk vermoeden is dat er een strafbaar feit is of wordt begaan.

12; Wat verstaat u onder “opsporing”?

  • Handelingen die de opsporingsambtenaar onderneemt als hij een redelijk vermoeden heeft dat er een strafbaar feit is of wordt begaan.

Toezichtbevoegdheid

13; Wanneer kunnen toezichtbevoegdheden worden toegepast?

  • Als iemand als toezichthouder in een bepaalde wet of verordening is aangewezen.

14; In welke wet zijn de toezichtbevoegdheden geregeld?

  • In het Algemene wet bestuursrecht.

15; Mag iedere opsporingsambtenaar toezichtbevoegdheden toepassen in uw werk?

  • Alleen als men als toezichthouder is aangewezen.

16; Aan welke 2 eisen moet worden voldaan als de opsporingsambtenaar een bevoegdheid uitoefent?

  • Aan de eisen van
    _ 1) wetmatigheid (Materieel)
    _ 2) rechtmatigheid. (Formeel)

17; Wat is het verschil tussen deze 2 eisen?

  • Wetmatigheid: berust op het geschreven recht ( artikel in de wet )
  • Rechtmatigheid: berust op de ongeschreven beginselen van een behoorlijke procesorde.

Rechtmatig optreden

18; Welke beginselen zijn van belang wil er sprake zijn van een rechtmatig optreden?

  1. Subsidiariteitsbeginsel:
    _ taakverdeling tussen ‘hogere’ en ‘lagere’ niveaus, overzichtelijk gepresenteerd. [WIKI]
  2. Proportionaliteitsbeginsel:
    _ fair-play en het verbod van misbruik van bevoegdheden.
    _ een opgelegde sanctie of straf proportioneel moet zijn aan, in verhouding moet staan met, de begane overtreding of misdrijf. [WIKI]

19; Wat houdt het “subsidiariteitsbeginsel” in?

  • Het doel moet bereikt worden op de minst ingrijpende manier voor de burger.

20; Wat houdt het “proportionaliteitsbeginsel” in?

  • Het aangewende middel moet in verhouding staan met het doel dat de BOA voor ogen staat.

21; Wat houdt bij uw optreden het “fair-play” beginsel in?

  • Bij het bereiken van het doel moet de verdachte eerlijk worden behandeld.

22; Geef een voorbeeld van misbruik van bevoegdheden?

  • Een BOA geeft een auto een stopteken op grond van de bepalingen van de Wegenverkeerswet en gaat daarna een onderzoek in de auto instellen naar de aanwezigheid van een vuurwapen.

23; Als uw optreden onrechtmatig is, wat kunnen de gevolgen dan zijn?

  • Het openbaar ministerie kan niet ontvankelijk worden verklaard.
    _ een gedeelte van het bewijs dat onrechtmatig is verkregen kan worden uitgesloten;
    _ er kan strafmatiging plaatsvinden.
  • De rechter kan ook beslissen dat hij/zij er niets mee doet.

Leeftijden

24; In welke (leeftijds)groep wordt onderscheid gemaakt bij de toepassing van het strafrecht?

  1. Strafrechtelijk meerderjarigen
  2. Strafrechtelijke minderjarigen.

25; In welke groepen worden jeugdige personen verdeeld?

  1. Jeugd van 0 tot 12 jaar.
  2. Jeugd van 12 tot 18 jaar.

26; Kunnen tegen jeugdige personen onder 12 jaar opsporingsbevoegdheden worden toegepast?

  • Ja, tot aan de inverzekeringstelling.

27; Welke rechtspraak geld voor de jeugdige personen?

  • Het jeugdstrafrecht.

28; Kunnen jeugdige personen vallen onder het strafrecht voor meerderjarigen?

  • In principe niet, alleen in uitzonderlijke gevallen.

Opsporingsambtenaar

29; Moet de verdachte medewerken als de opsporingsambtenaar een bevoegdheid op hem toepast?

  • Nee, hij moet de bevoegdheden gedogen.

30; Als een opsporingsambtenaar tegen een verdachte zegt dat hij moet blijven staan en deze voldoet daar niet aan, is hij dan strafbaar?

  • Nee, de verdachte behoeft niet te blijven staan, tenzij de BOA hem vastpakt. Als hij zich daarna verzet maakt hij zich schuldig aan het misdrijf wederspannigheid.( art. 180 Sr )

31; Als een opsporingsambtenaar een bevoegdheid toepast die hij niet bezit en de betrokkene hier vrijwillig aan mee werkt, heeft de opsporingsambtenaar dan wetmatig en rechtmatig gehandeld?

  • Ja, mits de opsporingsambtenaar heeft voldaan aan een aantal eisen dat door de Hoge Raad is vastgesteld.

32; Geef voorbeeld van herhaalde toepassing van een bevoegdheid, waarbij deze juist wordt toegepast?

  • Iemand is verdacht van het plegen van een misdrijf, hij wordt aangehouden en later in verzekering gesteld. Bij gebrek aan bewijs wordt hij na 2 dagen in vrijheid gesteld. Het onderzoek gaat verder, er meldt zich nog een getuige, er komt nog meer nieuw bewijsmateriaal. De verdachte wordt na 2 weken opnieuw aangehouden en in verzekering gesteld.

33; Wanneer is er sprake van een voortgezette toepassing van een bevoegdheid?

  • Als bij een rechtmatig ingestelde bevoegdheid toevallig ander bewijsmateriaal wordt aangetroffen, betrekking hebbende op een ander strafbaar feit.

Staande houden

34; Wat verstaat u onder “staande houden van een verdachte”?

  • Een kort oponthoud ter plaatse om iemand te vragen naar zijn identiteitsgegevens.

35; Wanneer mag een verdachte worden staande gehouden?

  1. Op heterdaad.
  2. Buiten heterdaad.

36; Wie mag staande houden?

  • Iedere bevoegde opsporingsambtenaar.

37; Mag een getuige worden staande gehouden?

  • Nee, alleen de verdachte.

38; Wat verstaat u onder identiteitsgegevens?

  • Voorna(a)m(men), geslachtsnaam, geboortedatum en plaats en de woon- of verblijfplaats.

39; Kan een opsporingsambtenaar van een verdachte vorderen dat deze identiteitsgegevens bekend maakt?

  • Nee, de verdachte is niet verplicht zijn identiteitsgegevens bekend te maken.

40; Welke bevoegdheid kan een opsporingsambtenaar toepassen als een verdachte weigert zijn identiteit bekend te maken?

  • Op grond van de Wet op identificatieplicht kan hij dan vorderen dat de verdachte een geldig identiteitsbewijs toont.

Aanhouden

41; Wat is het doel van de aanhouding van een verdachte?

  1. Het overbrengen van een verdachte naar een plaats van verhoor ([h]ovj).
  2. De voorgeleiding aan deze door de opsporingsambtenaar.

42; Wat is het verschil tussen staande houden en aanhouden?

  1. Staande houden: doel is het vragen naar de identiteitsgegevens.
  2. Aanhouden: doel is het overbrengen naar een plaats van verhoor en eventuele voorgeleiding.

43; Wanneer mag iemand worden aangehouden?

  • Dit kan bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad.
  • In bepaalde gevallen bij ontdekking van een misdrijf dat buiten heterdaad is ontdekt.

44; Wat moet onder “aanhouden” worden verstaan?

  • De verdachte zijn vrijheid te benemen ten einde hem te geleiden voor de bevoegde organen van politie of justitie.

45; Op welke wijze kan men een strafbaar feit ontdekken?

  1. Op heterdaad.
  2. Buiten heterdaad.

46; Wanneer wordt heterdaad niet langer meer aanwezig geacht?

  • Heterdaad wordt aanwezig geacht tot kort na het feit van die ontdekking, daarna is het dus buiten heterdaad.

47; Wie mogen aanhouden bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad?

  • Een ieder, dus zowel de burger als de opsporingsambtenaar.

48; Wie mogen aanhouden bij ontdekking van een strafbaar feit buiten heterdaad?

  • De ovj, wanneer diens komst niet kan worden afgewacht, de hulpofficier, de bevoegde opsporingsambtenaar.

49; Mag de opsporingsambtenaar buiten heterdaad aanhouden?

  • Alleen als het een bevoegde opsporingsambtenaar betreft en de komst van de ovj of hovj niet kan worden afgewacht.

50; Wat dient er met de door de opsporingsambtenaar aangehouden verdachte te geschieden?

  • Deze dient onverwijld te worden overgebracht naar een plaats van verhoor en ten spoedigste te worden voorgeleid aan de ovj of hovj.

51; Als een burger iemand aanhoudt, wat dient er dan met de verdachte te geschieden?

  • Deze dient de verdachte onverwijld over te geven aan een bevoegde opsporingsambtenaar, die dan ten spoedigste voorgeleid.

Plaats delict

52; Mag een burger ter aanhouding van de verdachte plaatsen betreden?

  • Ja, bij ontdekking van een misdrijf op heterdaad.

53; Mogen opsporingsambtenaren ter aanhouding van een verdachte plaatsen betreden?

  • Ja,
    _ bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad
    _ bij ontdekking van misdrijven waarop voorlopige hechtenis is toegelaten buiten heterdaad.

54; Wordt onder deze plaatsen ook een woning verstaan?

  • Ja, alleen voor het betreden hiervan heeft men toestemming van de bewoner nodig.

55; Maakt het nog verschil uit of er sprake is van heterdaad of buiten heterdaad?

  • Nee, men mag de woning niet betreden dan met toestemming van de bewoner of met machtiging tot binnentreden in de woning zonder toestemming van de bewoner.

56; Mogen door opsporingsambtenaren alle plaatsen worden doorzocht ter aanhouding van een verdachte?

  • Ja maar ik beginsel alleen met machtiging van de ovj.

57; Bij het doorzoeken door de opsporingsambtenaar ter aanhouding van een verdachte moet er dan behalve machtiging tot doorzoeken ook nog een machtiging tot het betreden van de woning zijn?

  • Nee, dit is niet nodig.

58; Op welke misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten?

  • Misdrijven waarop een sanctie staat van vier jaar gevangenisstraf of meer enkele met name genoemde misdrijven.

59; Wat is het doel van de voorgeleiding?

  • Het verhoren van de verdachte door de (hulp)officier van justitie om de wetmatigheid en de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen.

Ophouden voor onderzoek

60; Waar dient het ophouden voor onderzoek te geschieden?

  • Op een plaats van verhoor meestal een politiebureau.

61; Wat verstaat u onder “ophouden voor een onderzoek”?

  • De tijd voor het verzamelen van bewijsmateriaal en het vaststellen van de identiteit van de verdachte.

62; Hoe lang kan de verdachte worden opgehouden voor onderzoek?

  • Voor de tijd van 6 uur.

63; Welke uren tellen niet mee?

  • De uren tussen 00:00 en 09:00 uur

64; Wanneer begint de tijd te tellen bij deze ophouding?

  • Op het ogenblik dat de (hulp)officier van justitie beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek.

65; De verdachte is levenloos, wanneer gaat de tijd voor ophouding in?

  • Zie antwoord 64; dit zal zijn zodra hij in staat wordt geacht een onderzoek te ondergaan.

66; Welke vragen mogen er tijdens het onderzoek worden gesteld aan de verdachte?

  • Die betrekking hebben op het onderzoek en zijn identiteit.

67; De termijn voor onderzoek is verstreken, wat zijn nu de mogelijkheden?

  • De verdachte kan 1) in verzekering worden gesteld of 2) voor de rechter commissaris worden geleid in verband met een bevel tot bewaring of 3) in vrijheid worden gesteld.

Ophouden ter identificatie

68; Wat is het doel van de bevoegdheid “ophouden ter identificatie”?

  • Het vaststellen van de identiteit van de verdachte.

69; Wie bepaalt of deze bevoegdheid kan worden toegepast?

  • De (hulp)officier van justitie.

70; Wanneer mag deze bevoegdheid worden toegepast?

  • Als de identiteit van de verdachte niet bekend is en hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit waarop geen voorlopige hechtenis is toegelaten.

71; Hoe wordt aan de verdachte meegedeeld dat deze bevoegdheid wordt toegepast?

  • Schriftelijk met een bevel tot ophouding ter identificatie.

72; Waaraan kan de verdachte ter identificatie worden onderworpen?

  • Aan maatregelen ter vaststelling van de identiteit.

73; Welke vragen mogen aan de verdachte die wordt opgehouden ter identificatie NIET worden gesteld?

  • Vragen die betrekking hebben op het gepleegde strafbare feit.

In verzekering stellen

74; Voor welke strafbare kan men in verzekering worden gesteld?

  • Voor die feiten waarop voorlopige hechtenis is toegelaten.

75; Wie kan de verdachte in verzekering stellen?

  • De officier of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte is geleid.

76; Op welke manier dient dit te geschieden?

  • Door middel van een schriftelijk bevel tot inverzekeringstelling.

77; Wie kan een bevel tot bewaring afgeven?

  • De rechter-commissaris.

78; Hoe lang is dit bevel ten hoogste van kracht?

  • Ten hoogste 14 dagen van kracht.

79; Wat houdt het gevangenneming en gevangenhouding in?

  • Dat de verdachte nog langer in voorlopige hechtenis wordt gehouden.

80; Door wie worden de bevelen hiertoe verleend?

  • Door de rechtbank.

Voorlopige hechtenis

81; Wat verstaat u onder “voorlopige hechtenis?”

  • Een vrijheidsbeneming ingevolge enig bevel tot bewaring, gevangenneming of gevangenhouding. De verdachte kan die tijd doorbrengen in een huis van bewaring tot het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt.

82; Wat zijn de rechten van de verdachte tijdens een verhoor.

  • Hij is niet tot antwoorden verplicht.

83; Wat zijn de verplichtingen van de opsporingsambtenaar tijdens het verhoor?

  • Hij zich onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat zij in alle vrijheid is afgelegd.

84; Wanneer moet de cautie worden gegeven?

  • Cautie: mededeling aan een verdachte dat deze het recht heeft om te zwijgen.
  • Vóór elk verhoor.

85; Hoe moet de verklaring van de verdachte in het proces-verbaal van verhoor worden opgenomen?

  • Zoveel mogelijk in zijn eigen bewoordingen.

Raadsman

86; In welke wet is aangegeven dat de verdachte zich door een raadsman kan laten bijstaan?

  • In de Grondwet.

87; Wat zijn de rechten van de raadsman?

  • Vrije toegang tot de verdachte, het recht hem alleen te spreken en het recht brieven met hem te wisselen zonder dat anderen van de inhoud kennis nemen.

88; Kan er inbreuk plaatsvinden op de rechten van de raadsman?

  • Ja, dit kan gedurende het opsporingsonderzoek door 1) de ovj en 2) gedurende het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris.

89; Wat voor rechten hebben de ouders ten aanzien van een strafrechtelijk minderjarige?
Dezelfde rechten als de raadsman.

90; Heeft de verdachte recht op inzage van zijn processtukken?

  • Ja, behalve als het belang van het onderzoek dit vordert.

91; Kan een opsporingsambtenaar de verdachte inzage van alle processtukken toestaan?

  • Nee, dit kan alleen door de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en door het openbaar ministerie tijdens het opsporingsonderzoek.

Fouillering

92; Welke soorten fouillering kent u?

  1. Identiteitsfouillering.
  2. De fouillering ter waarheidsvinding.
  3. Veiligheidsfouillering.

93; Wanneer mag een onderzoek aan kleding plaatsvinden ter vaststelling van de identiteit?

  • Als andere manieren niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd.

94; Beperkt dit onderzoek zich alleen tot de kleding?

  • Nee, ook de voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich voert.

95; Is dit onderzoek ook toegestaan bij verdachten beneden de leeftijd van 12 jaar?

  • Ja, op hem kunnen alleen bevoegdheden tot aan de inverzekeringstelling worden toegepast.

97; Komt deze bevoegdheid aan iedere opsporingsambtenaar toe?

  • Nee, alleen 1) de algemene opsporingsambtenaren en 2) de buitengewone opsporingsambtenaren die de politiebevoegdheden mogen toepassen.

98; Waar moet dit onderzoek geschieden?

  • In principe niet in het openbaar.

99; Wanneer mag een onderzoek aan de kleding plaatsvinden ter in beslagneming van voorwerpen?

  • Wanneer het een aangehouden verdachte betreft tegen wie ernstige bezwaren bestaan.

100; Wat is het doel van dit onderzoek?

  • Om te voorkomen dat belangrijke sporen voor het onderzoek verloren gaan.

101; Aan welke 2 voorwaarden moet zijn voldaan voordat men tot dit onderzoek overgaat?

  1. Het moet een aangehouden verdachte betreffen en
  2. Er moeten ernstige bezwaren tegen hem bestaan, dus meer dan een redelijk vermoeden van schuld, een grote mate van waarschijnlijkheid.

102; Welk belang moet er mee gediend zijn om de bevoegdheid toe te mogen passen?

  • Het in het belang van de strafvordering zijn.

103; Wie mogen deze bevoegdheid toepassen?

  • Vooronderzoek mag in principe niet in het openbaar plaats vinden.

104; Op welke plaats mag deze bevoegdheid worden toegepast?

  • Het onderzoek mag in principe niet in het openbaar plaats vinden.

105; Wat omvat het onderzoek aan het lichaam?

  • Dit onderzoek omvat de buitenkant van het lichaam, hieronder mede begrepen de holten van het bovenlichaam.

106; Wie mag dit onderzoek verrichten?

  • De (hulp)officier van Justitie.

107; Wat omvat het onderzoek in het lichaam?

  1. Het uitwendig schouwen van de openingen van het onderlichaam.
  2. Röntgenonderzoek.
  3. Echografie.
  4. Het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam.

108; Door wie dient dit te geschieden?

  • Door een arts.

109; Geef een voorbeeld wanneer dit onderzoek noodzakelijk kan zijn?

  • Wanneer het welhaast zeker is dat een aangehouden verdachte verpakte verdovende middelen heeft ingeslikt, de zogenoemde bolletjesslikker.

Goederen

110; Wat verstaat het burgerlijk wetboek onder “goederen”?

  1. Alle zaken.
  2. Alle vermogensrechten.

111; Waarin kunnen goederen worden onderverdeeld?

  1. Roerende
  2. Onroerende zaken.

112; Wat verstaat u onder het begrip “eigendom”?

  • Het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.

113; Wat verstaat u onder het begrip “bezit”?

  • Het houden van een goed voor zichzelf.

114; Wat verstaat u onder het begrip “houderschap”?

  • De houder heeft een zaak onder zich, terwijl een ander daarvan de bezitter is.

In beslag nemen

115; Wat verstaat u onder het begrip “inbeslagneming”?

  • Het onder zich nemen of gaan houden van een voorwerp ten behoeve van strafvordering.

116; Wat voor middel is inbeslagneming?

  • Een dwangmiddel.

117; Tegen wie is het gericht?

  • Tegen goederen en niet tegen personen.

118; Wat is de bedoeling van de inbeslagneming?

  • Om voorwerpen ter beschikking van justitie te stellen ten behoeve van het onderzoek.

119; Bij wie kan inbeslagneming plaatsvinden?

  • Zowel bij een verdachte als een niet verdachte.

120; Als een opsporingsambtenaar tegen de verdachte zegt dat een bepaald voorwerp in beslag genomen is, Is er dan sprake van inbeslagneming?

  • Nee, volgend een uitspraak van de Hoge Raad is dit niet voldoende.
  • Er moet een handeling (daad) worden verricht.

121; Welke voorwerpen zijn vatbaar voor inbeslagneming?

  • Voorwerpen:
    _ 1) die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen;
    _ 2) die kunnen dienen om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen;
    _ 3) waarvan de rechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan bevelen.

122; Wat moet de opsporingsambtenaar uitreiken bij inbeslagneming?

  • Zoveel mogelijk een bewijs van ontvangst.

123; Wat voor formulier dient bij inbeslagneming altijd bij het proces-verbaal te worden gevoegd?

  • Altijd een formulier “kennisgeving van inbeslagneming”.

124; Geef een voorbeeld van een voorwerp dat kan dienen om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen?

  • De boekhouding van een bedrijf dat gefraudeerd heeft.

125; Geef een voorbeeld van een voorwerp dat de waarheid aan de dag kan brengen?

  • Een vuurwapen waarmede iemand is doodgeschoten.

126; Als de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer wordt uitgesproken, wat gebeurt er dan met de in beslag genomen voorwerp?

  • Deze vervallen aan de staat.

127; Wanneer kan een burger in beslag nemen?

  • Als hij een verdachte van een strafbaar feit op heterdaad aanhoudt dan mag hij de door de verdachte met zich gevoerde voorwerp in beslag nemen.

128; Wat moet de burger met het in beslag genomen goed doen?

  • Overdragen aan een bevoegde opsporingsambtenaar.

129; Wanneer kan een opsporingsambtenaar in beslag nemen?

  • Bij staande houden en bij aanhouden dan mag hij de door de verdachte met zich gevoerde voorwerpen in beslag nemen.

130; Is aanhouding met doel om in beslag te nemen geoorloofd?

  • Neen, aanhouding heeft tot doel de verdachte te geleiden voor organen van politie of justitie.

131; Mag en burger de verdachte aan de kleding onderzoeken ter in beslag neming?

  • Neen, de burger heeft deze bevoegdheid niet.

132; Mag een opsporingsambtenaar de verdachte aan zijn kleding onderzoeken ter in beslag neming?

  • Ja, het moet wel een bevoegde opsporingsambtenaar zijn.

133: Wanneer mag een opsporingsambtenaar plaatsen betreden ter in beslag nemen?

  • Bij ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit en bij ontdekking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

134; Mag hij met dit doel ook woningen betreden?

  • Ja, met dit doel mag hij ook woningen betreden.

135; Mag hij, met toestemming van de bewoner, een woning doorzoeken ter in beslag nemen?

  • Ja, ook dit is toegestaan.

136; Wat is het verschil tussen zoekend rondkijken en doorzoeken?

  • Het openen van deuren van het ene vertrek naar het andere valt onder het begrip zoekend rondkijken , het openen van laden en deuren van kasten valt onder het begrip doorzoeken.

137; Wat verstaat u onder de zogenoemde “bevriezingsmaatregelen” en wanneer kunnen deze plaatsvinden?

  • De status quo(bestaande situatie) handhaven, die kan zelfs inhouden dat de bewoner de toegang wordt ontzegd of dat andere aanwezige personen in hun vrijheid worden beperkt.
  • In afwachting van een doorzoeking kan de opsporingsambtenaar deze maatregelen nemen.

138; Wat is het doel hiervan?

  • Om te voorkomen dat voor inbeslagneming vatbare voorwerpen worden weggemaakt, vernietigt etc.

139; Mag een opsporingsambtenaar altijd de uitlevering vorderen van de daarvoor vatbare voorwerpen?

  • Neen, dit kan alleen bij ontdekking van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegelaten.

140; Moet een verdachte hieraan voldoen?

  • Neen, en verdachte hoeft hier niet aan te voldoen.

141; Als iemand niet aan de vordering tot uitlevering voldoet, is hij dan strafbaar?

  • Ja, mits dit opzettelijk gebeurt, Hij overtreedt dan “niet voldoen aan een bevel of een vordering”. (artikel 184 Sr)

142; Wie behoeven niet aan deze vordering te voldoen?

  1. De zogenoemde verschoningsgerechtigden.
  2. De geheimhouders.

143; Wie mogen, ter inbeslagneming, vervoermiddelen doorzoeken?

  • De bevoegde opsporingsambtenaar.

144; Wie mag, ter inbeslagneming, alle plaatsen doorzoeken?

  • De rechter-commissaris.

145; Wie mogen, ter inbeslagneming, andere plaatsen doorzoeken?

  • De officier van justitie en bij dringende noodzaak, wanneer diens komst niet kan worden afgewacht en met machtiging van de (hulp)officier van justitie.

146; Kan een hulpofficier van justitie, ter inbeslagneming, een woning doorzoeken zonder toestemming van de bewoner?

  • Ja, bij dringende noodzaak en wanneer de komst van de rechter-commissaris of o.v.j. niet kan worden afgewacht met machtiging van de rechter-commissaris.

147; mag een BOA, ter inbeslagneming, een auto laten stoppen, deze naar het politiebureau rijden en daar een onderzoek in deze auto instellen?

  • Ja, mits de BOA bevoegd is.

148; Mag u dit , met het zelfde doel. Ook met een motorboot doen?

  • Ja een motorboot is ook een vervoermiddel.

149; Aan wie moet een in beslag genomen voorwerp worden teruggegeven?

  • Aan degene onder wie het is in beslag genomen.

150; Hoe en ten overstaan van wie, moet dit gebeuren?

  • Schriftelijk, ten overstaan van de rechter commissaris, een officier van justitie of een opsporingsambtenaar.

151: Kan een verdachte afstand doen van een in beslag genomen voorwerp?

  • Ja , dit kan.

152; Benoem 3 aangewezen bewaarders van in beslag genomen voorwerpen?

  1. De griffier van het gerecht waar de zaak dient.
  2. Hoofd logistiek KLPD
  3. De Nederlandse Bank N.V.

Huisrecht

153: In welke wetten is het zogenoemde huisrecht geregeld?

  1. De Grondwet
  2. Wetboek van strafrecht.

154; Wat verstaat u onder huisrecht?

  • Het recht op bescherming van de woning, zowel tegenover de overheid als tussen burgers onderling.

155; Bij het betreden van woningen moeten voorwaarden in acht worden genomen. In welke wet is dit geregeld?

  • In de Algemene wet op het binnentreden.

156; Wat moet de opsporingsambtenaar zich afvragen als hij een plaats wil betreden?

  1. Welke plaats wil ik betreden?
  2. Wat is het doel hiervan?

157; Welke plaatsen vallen niet onder de “bescherming van het huisrecht”?

  • Die plaatsen die niet onder het begrip “woning” vallen.

158; Wanneer mag een opsporingsambtenaar plaatsen betreden?

  • Ter aanhouding van een verdachte en ter inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.

159; Wanneer is er sprake van de “woning”?

  • Dit is een van de buitenwereld afgesloten plaats waar iemand zijn privé leven leidt.

160; Geef een voorbeeld van een “lokaliteit die tevens woning” is?

  • De praktijkruimte van een arts, die binnendoor verbinding heeft met zijn woonruimte en op dat moment niet voor het publiek toegankelijk is.

161; Krakers nemen hun intrek in een leegstaande woning, kunnen zij zich beroepen op het huisrecht?

  • Ja , krakers vallen ook onder de “bescherming van het huisrecht”.

162; Een man verleent toegang in de woning aan een opsporingsambtenaar, Zijn echtgenote eist dat de opsporingsambtenaar de woning verlaat. Hoe te handelen?

  • De opsporingsambtenaar dient de woning te verlaten.

163; Als een opsporingsambtenaar in een woning wil binnentreden, hoe dient hij dan te handelen?

  • Hij dient zich te legitimeren, het doel van het binnentreden mee te delen en toestemming aan de bewoner te vragen.

164; Wanneer ontbreekt de toestemming bij het binnentreden van een woning?

  1. Wanneer de bewoner afwezig is,
  2. Wanneer hij de toestemming weigert en
  3. Wanneer hij niet in de gelegenheid is de toestemming te geven.

165;Wanneer behoeft de opsporingsambtenaar zich niet te legitimeren en /of het doel van zijn komst niet mede te delen?

  1. Als dit, naar verwachting, ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen;
  2. As het feitelijk onmogelijk is.
  3. Als naar redelijke verwachting de strafvordering geschaad wordt ten aanzien van misdrijven waarop voorlopige hechtenis is toegelaten.

166; Als een opsporingsambtenaar een woning wil binnen treden zonder toestemming van de bewoner, waaraan moet dan worden voldaan?

  • Hij dient in het bezit te zijn van een schriftelijke machtiging.

167; Wie is bevoegd tot afgifte van de machtiging tot binnentreden voor strafvorderlijke doeleinden?

  1. De advocaat-generaal bij het gerechtshof.
  2. De officier van justitie.
  3. De hulp officier van justitie.

168;Wanneer mag men binnen treden zonder toestemming van de bewoner en zonder dat men in het bezit is van een machtiging?

  • In noodsituaties.

169; Voor hoeveel woningen geldt de machtiging om binnen te treden?

  • Voor ten hoogste 4 woningen.

170; Wat is het geldigheidsduur van de machtiging?

  • Tot en met 3 dagen na de datum van afgifte.

171; Als men zonder toestemming van de bewoner is binnen getreden, wat moet men dan altijd opmaken?

  • Een schriftelijk verslag van binnentreden.

172; Welke zijn de beschermende plaatsen?

  1. De vergaderruimten van de staten generaal, de provinciale staten en de gemeenteraad, gedurende de vergadering.
  2. Ruimten voor godsdienst oefeningen etc gedurende godsdienst oefeningen.
  3. De ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.

173; Aan welk strafbaar feit maakt een opsporingsambtenaar zich schuldig als hij onbevoegd een woning binnen treedt?

  • Aan ambtelijke huisvredebreuk

Literatuur
BOA Index

schuld | daders | strafuitsluiting

Schuld, daders en strafuitsluiting

Schuld

31; Wat verstaat u onder het begrip schuld?

  • Een ( grove ) nalatigheid of
  • een verwijtbaarheid.

32; Wat is “schuld in ruime zin”?

  • Opzet en “schuld in enge zin”.

33; Wat moet onder het begrip “opzettelijk” worden verstaan?

  • De wil van de dader gericht op het betoogde gevolg.

34; Geef 3 synoniemen van het woord opzettelijk?

  1. Willens en wetens.
  2. Wetende dat.
  3. Met het voornemen.

35; Wat is “schuld in enge zin” en geef hiervan een voorbeeld?

  • Een niet gewild gevolg, een onachtzaamheid.
  • Een monteur in de garage vergeet de wielmoeren aan te draaien. Ten gevolge hiervan loopt een wiel eraf en de bestuurder rijdt zich dood tegen een boom.

36; Moet schuld altijd worden bewezen?

  • Alleen als de opzet of schuld of een synoniem hiervan in het misdrijf voorkomt.

Opzet en poging

37; Bestaan er “opzet overtredingen”?

  • Ja, opzet overtredingen zijn bijvoorbeeld het aanhitsen van een dier op een mens.

38; Omschrijf het begrip “poging”?

  • Iets proberen te bereiken zonder daar in te slagen.

39; Wanneer is poging tot strafbaar?

  • Er moet een begin van uitvoering zijn van een misdrijf.

40; Kan poging tot overtreding ook strafbaar zijn?

  • Als dit in een andere wet is geregeld kan dit. ( zie Visserijwet 1963; poging tot vangen van vis )

41; Wat wordt onder een begin van uitvoering verstaan?

  • Een begin met de uitvoering van het misdrijf.

42; Wanneer is poging tot misdrijf niet strafbaar?

  • Wanneer de dader zich vrijwillig heeft teruggetrokken.

43; Hoe kan de dader van een poging tot misdrijf worden bestraft?

  • De straffen worden met een derde verminderd.

44; Is een voorbereiding om een misdrijf te plegen strafbaar?

  • Alleen wanneer dit een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld.

Daders

45; Wie kunnen als daders worden gestraft?

  • Zij die het feit
    _ plegen, (pleger: materiële dader)
    _ doenplegen, (doenpleger: degeen die iemand dwingt tot het doen van een strafbaar feit)
    _ medeplegen (medepleger:  pleegt ondersteuningshandelingen)
    _ uitlokken (intelligente dader, initiatief)

46; Wat is het verschil tussen een dader en een medeplichtige?

  • Dader: pleegt uitvoeringshandelingen of voorbereidingshandelingen van het misdrijf
  • Medeplichtige: pleegt ondersteuningshandelingen.

47; Wat is het verschil tussen een intellectuele en een materiële dader?

  • Intellectuele dader: bedenkt het strafbare feit.
  • Materiële dader: voert het uit.

48; Geef een voorbeeld van een pleger en van een doen?

  • Plegen: Iemand steelt een fiets.
  • Doen plegen: Iemand dwingt een taxi chauffeur onder bedreiging van een pistool om door rood licht te rijden.

49; Geef een voorbeeld van medeplegers?

  • Voorbeeld medeplegen: Twee personen plegen in bewuste samenwerking een bankoverval.

Uitlokken

50; Geef een voorbeeld van uitlokkers?

  • Iemand belooft een ander een bedrag van EUR 1000,- als hij zijn buurman een pak slaag geeft. Een week later gebeurt dit. Doordat de uitlokker gebruik maakt van een van de negen uitlokkingmiddelen, namelijk het doen van een belofte, is hij strafbaar.
  • Deze negen middelen zijn. (art. 47 lid 2 Sr)
    _ 1) Giften.
    _ 2) Beloften
    _ 3) Misbruik van gezag.
    _ 4) Geweld.
    _ 5) Bedreiging.
    _ 6) Misleiding.
    _ 7) Verschaffen van gelegenheid.
    _ 8) Verschaffen van middelen.
    _ 9) Verschaffen van inlichtingen.

51; Wie is/zijn er bij “doen plegen” strafbaar?

  • Bij het doenplegen is alleen de intellectuele dader strafbaar.

52; Wie is/zijn er bij “uitlokking” strafbaar?

  • Bij uitlokking zijn strafbaar:
    _ de intellectuele dader (uitlokker) EN
    _ de materiële dader (uitgelokte, dus pleger).

53; Noem 3 middelen waarmede uitgelokt kan worden?

  • Middelen waarmee uitgelokt kan worden:
    _ een gift
    _ een belofte
    _ gelegenheid

54; Kun je na het plegen van een strafbaar feit als medeplichtige strafbaar zijn?

  • Dit kan als het een misdrijf betreft.

55; Als het initiatief tot het plegen van een misdrijf van iemand uitgaat,wordt hij dan als medeplichtige of als uit lokker bestraft?

  • Hij wordt als uit lokker bestraft.

56; Wie kunnen zich, behalve natuurlijke personen, ook nog schuldig maken aan strafbare feiten?

  • Rechtspersonen kunnen zich schuldig maken aan strafbare feiten.

57; Geef het onderscheid aan tussen de verschillende soorten rechtspersonen.

  1. Publiek rechtelijke rechtspersonen (bv. de gemeente)
  2. Privaat rechtelijke rechtspersonen (bv. een vereniging)

58; Krijgen natuurlijke personen en rechtspersonen dezelfde straf?

  • Een rechtspersoon kan geen vrijheidsstraf worden opgelegd.

Strafuitsluiting

59; Welke strafuitsluitingsgronden kent u?

  1. ontoerekeningsvatbaar,
  2. overmacht,
  3. noodweer,
  4. uitvoering van een wettelijk voorschrift,
  5. uitvoering van een ambtelijk bevel.

60; Wie bepaalt of iemand een beroep kan doen op een straf uitsluitingsgrond?

  • De rechter.

Ontoerekeningsvatbaar

61; Geef uitleg van het begrip ontoerekeningsvatbaar.

  • De dader heeft totaal geen schuldbesef en is geen verwijt te maken.
    _ ten gevolge van een gebrekkige ontwikkeling van het geestvermogen (vanaf de geboorte) OF
    _ door een ziekelijke storing daarvan (treedt later op).

62; Geef een voorbeeld van ontoerekeningsvatbaarheid.

  • Iemand van 30 jaar met een verstand van een kind van 3 jaar neemt in een winkel iets weg zonder te betalen.

Overmacht

63; Geef uitleg van het begrip “overmacht”.

  • Elke kracht, dwang of drang waaraan men redelijkerwijs geen weerstand kan bieden.

64; Geef een voorbeeld van overmacht.

  • Een grote sterke volwassene laat een jongen van 13 jaar een winkeldiefstal plegen. Hij belooft de jongen, als hij dit niet doet, een pak slaag.

Noodweer

65; Geef uitleg van het begrip “noodweer”?

  • Een noodzakelijke verdediging, tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed.

66; Waar kan noodweer toe leiden?

  • Tot ontslag van rechtsvervolging.

67; Geef een voorbeeld van noodweer.

  • Bij een bankoverval slaat een van de omstanders de overvaller neer. Hierbij raakt deze behoorlijk aan zijn hoofd gewond. De overvaller doet later aangifte van mishandeling. Degene die het heeft gedaan, beroept zich op noodweer.

Uitvoering van een wettelijk voorschrift

68; Geef uitleg van het begrip “ter uitvoering van een wettelijk voorschrift”.

  • Als een BOA iemand aanhoudt als verdachte, dan berooft hij hem feitelijk van zijn vrijheid.
  • Hij is echter niet strafbaar, omdat hij dit doet ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (art. 53 Sv).

69; Is het besluit BOA een wettelijk voorschrift?

  • Het besluit BOA – een algemene maatregel van bestuur – is een wettelijk voorschrift.

Uitvoering van een ambtelijk bevel

70; Wat verstaat u onder het begrip “ambtelijk bevel”?

  • Een mondelinge of schriftelijke opdracht van iemand of van een instantie die deze opdracht mocht geven.

71; Geef uitleg aan het begrip “ter uitvoering van een ambtelijk bevel”.

  • In het besluit BOA staat dat de BOA moet samenwerken met de politie.
  • Dit is een schriftelijk bevel van de Minister van Justitie dat de BOA moet opvolgen.

72; Maakt het nog uit of een bevel bevoegd of onbevoegd gegeven was?

  • Als het een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel betreft is de dader niet automatisch straffeloos.
  • Hij is pas straffeloos als aan de volgende voorwaarden is voldaan.
    _ Het bevel moet aan een ondergeschikte zijn gegeven, die het bevel ter goede trouw als bevoegd gegeven beschouwd EN
    _ de nakoming van het bevel moet binnen de kring van zijn ondergeschiktheid zijn gelegen.

Literatuur

Aangifte van strafbaar feit

Aangifte van strafbaar feit

22; Wat is een aangifte, wie kan deze doen en op welke wijze?

  • Een aangifte is een mededeling dat een strafbaar feit gepleegd is of wordt.
  • Ieder die daar kennis van draagt kan de aangifte mondeling of schriftelijk doen.

23; Is iedere opsporingsambtenaar verplicht om een aangifte op te nemen?

  • Als hij bevoegd is voor het betreffende strafbare feit, dan is hij verplicht de aangifte op te nemen.

24; Wat houdt de verjaring van een strafbaar feit in?

  • Na het verstrijken van een bepaalde periode kan het strafbare feit nooit meer vervolgd worden.

25; Omschrijf het begrip klacht?

  • Een aangifte van een bepaald misdrijf met een verzoek om vervolging.

26; Welke soorten klachtdelicten kent u?

  • Absolute klachtmisdrijven.
  • Relatieve klachtmisdrijven.

27; Van welke strafbare feiten kan een klacht worden ingediend?

  • misdrijven die als zodanig zijn aangewezen ( bijvoorbeeld belediging en stalking ) en
  • ambtshalve vervolgbare misdrijven die gepleegd zijn in een bepaalde relatie.( bv. zoon steelt van moeder. )

28; Bij wie moet een klacht worden ingediend?

  • Bij een hulpofficier of officier van Justitie.

29; Kan een aangifte of een klacht worden ingetrokken?

  • Een aangifte kan niet worden ingetrokken.
  • Een klacht kan binnen 8 dagen na de dag van indiening worden ingetrokken.

30; Is het doen van een valse aangifte of klacht strafbaar?

  • Ja, mits het een strafbaar feit betreft

http://boa.ckbt.org/index.php?id=materieelstrafrecht

legitimatiepassen | draagplicht

Over legitimatiepassen en draagplicht

In welke wet wordt het beveiligingslegitimatiebewijs beschreven?

  • Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (WPBR).

 Wat voor beveiligingslegitimatiepassen hebben we?

  • Groen legitimatiebewijs: is vervallen.
  • Grijs legitimatiebewijs: voor (nog niet) gediplomeerde beveiligingsbeambten.
  • Geel legitimatiebewijs: voor particuliere rechercheurs.
  • Blauw legitimatiebewijs: voor beveiligingsmedewerkers die werkzaam zijn voor beveiligingsorganisaties met een beperkte vergunning (bijvoorbeeld bij beveiliging van evenementen).

Waarom draagplicht?

  • Het dragen – en zo nodig tonen – van het legitimatiebewijs is noodzakelijk, omdat
    _ de beveiligingsmedewerker werkzaamheden verricht die raakvlakken hebben met de politietaak.
  • Zowel de burger als de politie moet zich ervan kunnen overtuigen dat de desbetreffende medewerker daadwerkelijk met beveiligingswerkzaamheden is belast.
  • Om zoveel mogelijk te voorkomen dat onbevoegden zich als beveiligingsmedewerker kunnen voordoen.
  • Op ieder redelijk verzoek – dient de beveiligingsmedewerker – onmiddellijk het legitimatiebewijs kunnen tonen (denk hierbij aan controles van de politie). Dit is naast het kunnen tonen van de standaard identiteitsbewijzen.

Waar wordt een legitimatiebewijs aangevraagd?

  • Een legitimatiebewijs wordt aangevraagd bij de regiopolitie (afdeling Bijzondere Wetten).

Wie verleent toestemming voor de uitgifte van het legitimatiebewijs ?

  • Kan alleen door een verklaring van de korpschef worden uitgegeven waaruit blijkt dat aan de desbetreffende medewerker de toestemming is verleend.
  • De korpschef kan hier volstaan met het plaatsen van zijn handtekening.
  • Uitzondering: Wanneer de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, dan zal de commandant van de Koninklijke marechaussee deze verklaring op het legitimatiebewijs moeten afgeven door het zetten van een handtekening.

Welke gegevens staan vermeld op het legitimatiebewijs?

  • Op het beveiligingslegitimatiebewijs staan een aantal andere zeer belangrijke zaken vermeld.
    _ 1) de persoonsgegevens van de beveiligingsmedewerker,
    _ 2) pasfoto
    _ 3) op de voorzijde de naam en het vergunningsnummer van de werkgever vermeld,
    _ 4) op de achterzijde dient de specifieke functie te zijn ingevuld.

Voor wie mag je werken?

  • Je mag alleen werken voor de op het bewijs vermelde werkgever.
  • Voor werkzaamheden bij een ander bedrijf dient opnieuw een pas te worden aangevraagd.
  • Het legitimatiebewijs wordt aangevraagd door de werkgever.

Flash card Wettelijk Kader

Flashcards Wettelijk kader

  1. Een voorbeeld van een wetboek uit het formele strafrecht is

      • het Burgerlijk Wetboek.
      • het Wetboek van Strafvordering.
      • de Wet rechtelijke organisatie.
      • het Wetboek van Strafrecht.
  2. Voor welke functie is GEEN diploma nodig zoals in de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is vereist?

      • voor een persoonsbeveiliger van een particulier beveiligingsbedrijf.
      • voor een persoonsbeveiliger bij het Korps Landelijke Politie Diensten.
        (buitengewoon opsporingsambtenaar)
      • voor een centralist in de meldkamer van een PAC.
      • voor een beveiliger in een winkelcentrum.
  3. Particuliere beveiligingsorganisaties hebben een vergunning nodig.
    Wie verleent een dergelijke vergunning?

      • de minister van Economische Zaken.
      • de minister van Binnenlandse Zaken.
      • de minister van Algemene Zaken.
      • de minister van Justitie.
  4. Door wie behoort de instructie, geldig voor de medewerkers van een particuliere beveiligingsorganisatie, te zijn goedgekeurd?

      • door de korpschef van de regiopolitie.
      • door de hoofdofficier van Justitie.
      • door de burgemeester.
      • door de minister van Justitie.
  5. Wat valt onder het begrip recherchewerkzaamheden?

      • het instellen van onderzoeken naar verdachten van misdrijven uitsluitend buiten bedrijven.
      • het verzamelen en analyseren van gegevens.
      • het instellen van onderzoeken naar verdachten van misdrijven uitsluitend binnen bedrijven.
      • het actief opsporen en aanhouden van verdachten.
  6. Aanhouden in het Wetboek van Strafvordering betekent

      • het rechtmatig benemen van de vrijheid van de verdachte.
      • het laten stoppen van een bestuurder die door het rode verkeerslicht is gereden.
      • het tijdelijk ter plaatse stilhouden van een verdachte om de identiteit te vragen.
  7. Welke functionaris is een buitengewoon opsporingsambtenaar?

      • een officier van de Koninklijke Marechaussee.
      • een officier van Justitie.
      • een inspecteur van de Arbeidsinspectie.
      • een politieambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
  8. Waaruit moet een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit blijken?

      • alleen uit omstandigheden.
      • alleen uit feiten.
      • uit feiten of omstandigheden.
  9. Wie zijn bevoegd tot staande houden voor alle strafbare feiten?

      • algemeen opsporingsambtenaren.
      • iedereen die een strafbaar feit constateert.
      • buitengewoon opsporingsambtenaren.
      • opsporingsambtenaren en beveiligers.
  10. Tijdens een evenement slaat een bezoekster een bezoeker met een fietspomp op het hoofd. Welke bevoegdheden heeft u?
    De bezoekster

      • aanhouden en de fietspomp in bewaring nemen.
      • staande houden maar niets in beslag nemen.
      • aanhouden en de fietspomp in beslag nemen.
      • staande houden en de fietspomp in beslag nemen.
  11. Wanneer mag een beveiliger een aangehouden verdachte aan de kleding onderzoeken?

      • alleen als de verdachte geen bezwaren heeft.
      • alleen als de verdachte is aangehouden voor een misdrijf.
      • nooit.
  12. Onder inbeslagneming wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van

      • een voorwerp ten behoeve van het burgerlijk recht.
      • een persoon ten behoeve van strafvordering.
      • een voorwerp ten behoeve van strafvordering.
  13. Tijdens een controle bij de uitgang van een bedrijf treft u in de auto van een bezoeker een computer van het bedrijf aan. De bezoeker verklaart dat hij de computer heeft gestolen. Wat zijn uw bevoegdheden?

      • de man staande te houden en hem daarna over te dragen aan de politie.
      • de man aan te houden en daarna de computer in beslag te nemen.
      • de computer in beslag te nemen en daarna de man aan te houden.
  14. Wie is de eerste persoon die mag beslissen of een aangehouden verdachte in vrijheid wordt gesteld?

      • iedereen.
      • de rechter.
      • de (hulp) officier van Justitie.
      • iedere opsporingsambtenaar.
  15. Een scheldpartij tussen Liesbeth en Jolanda mondt uit in een vechtpartij. Liesbeth blijkt veel sterker te zijn dan Jolanda. Liesbeth geeft Jolanda met gebalde vuist een klap in het gezicht waardoor Jolanda een bloedneus krijgt.
    Waarvan is hier sprake?

      • van mishandeling met voorbedachten rade.
      • van mishandeling.
      • van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
  16. Een groep jongeren gooit met stenen en andere voorwerpen naar de politie. Straatmeubilair wordt vernield, enkele agenten raken gewond.
    Hoe noemt men dit?

      • relschopperij.
      • opzettelijke vernieling.
      • openlijke geweldpleging.
      • zware mishandeling
  17. Kees is bij een vriend op bezoek en zij krijgen ruzie met elkaar. De vriend vraagt en vordert Kees het pand te verlaten maar Kees weigert dit.
    Waarvoor is Kees nu strafbaar?

      • voor lokaalvredebreuk.
      • voor opzettelijk weigeren.
      • voor huisvredebreuk.
      • voor bedreiging.
  18. Mevrouw Geurts stapt met een brandende sigaret in bed. Ze valt in slaap. De sigaret valt in bed. Het bed vliegt in brand en hierdoor ontstaat er schade bij de buren.
    Van welk strafbaar feit is hier sprake?

      • grove onachtzaamheid, brand ten gevolge hebbende.
      • brand door schuld.
      • brandstichting.
  19. Wim dreigt Jan al zijn botten te breken. Jan is bang dat Wim dit doet.
    Hier is

      • sprake van afdreiging. (chantage).
      • geen sprake van een strafbaar feit; er is niemand mishandeld.
      • sprake van bedreiging.
      • sprake van poging tot mishandeling.
  20. Meneer Bovens heeft een betaalde bijbaan als penningmeester van een vereniging. Hij gebruikt een deel van de ingelegde contributie om zijn nieuwe caravan te betalen. Hij heeft niet de bedoeling om dit geld terug te betalen.
    Waarvoor is de heer Bovens strafbaar?

      • voor verduistering in dienstbetrekking.
      • voor fraude.
      • voor gekwalificeerde diefstal.
      • voor diefstal.
  21. Wat is het verschil  tussen afpersing en diefstal?

      • bij afpersing dreigt men een geheim openbaar te maken en dit is niet het geval bij diefstal.
      • bij afpersing dwingt men de ander tot afgifte en bij diefstal neemt men zelf weg.
      • bij afpersing is er altijd sprake van meerdere daders en bij diefstal niet.
      • bij afpersing is er nooit sprake van geweld en bij diefstal wel.
  22. Een man is in levensgevaar. U bent hiervan getuige. U kunt de man helpen zonder dat u zelf in gevaar komt. U helpt de man echter NIET.
    In welk geval bent u hiervoor strafbaar?

      • als degene die in direct levensgevaar verkeert, overlijdt.
      • als de man zwaar lichamelijk letsel krijgt.
      • als u niet alleen bent.
  23. Een andere omschrijving voor opzet is

      • grove onvoorzichtigheid.
      • met het oogmerk.
      • grove onachtzaamheid.
      • grove nalatigheid.
  24. Een inbreker is in een winkel. Het is zijn bedoeling om een computer te stelen. Als hij de computer loskoppelt, hoort hij de eigenaar aankomen waarop hij onmiddellijk vertrekt zonder iets mee te nemen.
    Hij is strafbaar voor

      • poging tot diefstal.
      • verduistering.
      • huisvredebreuk.
      • diefstal.
  25. Wanneer is er sprake van medeplichtigheid aan een strafbaar feit?

      • Ron steelt de plattegrond van een bank. Later overvalt hij samen met een vriend de bank.
      • Walter breekt samen met een vriend in bij een bedrijf.
      • Erik laat op verzoek met opzet de toegangsdeur van het magazijn open. Daarna pleegt een vriend een diefstal uit dit magazijn.
  26. Wanneer is men strafrechtelijk minderjarig?

      • als men de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 21 jaar heeft bereikt.
      • als men de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 18 jaar heeft bereikt.
      • als men de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt.
  27. Een uit Italië afkomstige man pleegt in Nederland een misdrijf.
    Deze man is in Nederland te vervolgen omdat

      • de Nederlandse Strafwet van toepassing is op iedereen die op het Nederlands grondgebied een strafbaar feit pleegt.
      • de Nederlandse Strafwet van toepassing is op de EG onderdaan die een strafbaar feit pleegt.
      • Italië behoort tot de Europese Gemeenschap (EG).
      • de Nederlandse Strafwet op iedereen van toepassing is.
  28. Een magazijnmedewerker neemt ’s ochtends om 9.30 uur een dure spanningsmeter uit het magazijn weg en verstopt deze in zijn auto. ‘s Avonds om 17.30 uur wordt hij bij de poort gevisiteerd en de beveiliger ontdekt de meter. De magazijnmedewerker bekent de diefstal.
    Is hier sprake van ontdekking op heterdaad?

      • Nee, er is te veel tijd verstreken tussen de diefstal en de ontdekking.
      • Ja, het strafbare feit wordt op dat moment ontdekt.
      • Ja, het terstond ontdekken na het wegnemen is nog aanwezig.
      • Nee, het wegnemen is niet gezien.
  29. U surveilleert in een winkelstraat. U ziet twee jongens een telefooncel vernielen. Een paar dagen later ziet u de jongens weer.
    Wat is de juiste handelswijze?

      • U houdt de verdachten aan, omdat zij een misdrijf hebben gepleegd.
      • U stelt uw centrale post in kennis en vraagt om de politie te waarschuwen.
      • U houdt de verdachten aan, omdat u het strafbare feit vorige week zelf op heterdaad hebt ontdekt.
  30. Een beveiliger ontdekt op heterdaad een strafbaar feit. Een man is met een koevoet door de nooduitgang het bedrijfspand binnengekomen.
    De beveiliger is bevoegd

      • de verdachte staande te houden en de koevoet in beslag te nemen.
      • alleen de koevoet in beslag te nemen.
      • uitsluitend de verdachte aan te houden.
      • de verdachte aan te houden en de koevoet in beslag te nemen.
  31. Een beveiliger heeft goederen in beslag genomen tijdens een diefstal.
    Aan wie moet de beveiliger deze goederen overdragen?

      • aan het hoofd beveiliging.
      • aan de directie van het bedrijf.
      • aan een opsporingsambtenaar.
      • aan de eigenaar na ontvangst van een ontvangstbewijs.
  32. Wanneer mag een opsporingsambtenaar een veiligheidsfouillering uitvoeren zonder dat er sprake is van een verdachte?

      • bij onmiddellijk dreigend gevaar.
      • na een aanhouding.
      • om de identiteit vast te stellen.
  33. Door de werkgever wordt voor bepaalde werkzaamheden als persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) een veiligheidsbril verstrekt. Een collega vindt dit onzin en draagt de bril niet.
    Is dit toegestaan?

      • Ja, de collega bepaalt wat hij wel of niet draagt.
      • Ja, de collega draait zelf op voor eventuele schade.
      • Nee, de collega is wettelijk verplicht deze bril te dragen.
  34. Wie zijn in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet werknemers?

      • iedereen die zich op het bedrijfsterrein bevindt.
      • alleen werknemers in vaste dienst.
      • alle werknemers die zich op het bedrijfsterrein bevinden.
      • alleen werknemers in vaste dienst en personeel van derden.
  35. Welke taak heeft het College bescherming persoonsgegevens?

      • persoonsgegevens vergelijken.
      • persoonsgegevens controleren.
      • regels maken met betrekking tot persoonsgegevens.
      • toezicht houden op de verwerking van persoonsgegevens.
  36. In welke categorie van de Wet wapens en munitie valt een steekwapen dat met een totale (opengevouwen) lengte langer is dan 28 centimeter?

      • categorie I.
      • categorie II.
      • categorie III.
      • categorie IV.
  37. Wat is het verschil tussen hard- en softdrugs?

      • softdrugs is vrij verhandelbaar en harddrugs niet.
      • harddrugs hebben een onaanvaardbaar gezondheidsrisico en softdrugs niet.
      • er is geen verschil, ze zijn allebei verslavend.
      • harddrugs zijn verslavend en softdrugs nooit.
  38. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen is van toepassing op vervoer over land, spoor

      • binnenwateren en lucht.
      • binnenwateren, zee en lucht.
      • en binnenwateren.
      • binnenwateren en zee.
  39. Welke informatie moet volgens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen op een UN-bord vermeld staan?

      • het gevaarsidentificatie- en stofidentificatienummer.
      • de brandklasse.
      • de explosiegrens van het vervoerde product.
      • de R-zinnen en S-zinnen.
  40. De Wegenverkeerswet 1994 stelt gedragingen, waardoor een ongeval plaatsvindt en een ander wordt gedood of lichamelijk letsel oploopt, strafbaar.
    Wie kan zich aan dit artikel schuldig maken?

      • alleen bestuurders van motorvoertuigen.
      • alleen bestuurders van voertuigen.
      • iedereen die aan het verkeer deelneemt.
      • iedereen behalve voetgangers.

Observeren

Observeren

Het is belangrijk dat je tijdens een evenement continu waarneemt (observeert). Waarnemen is een constante wisselwerking tussen wat je verwacht/denkt te zien en wat je “werkelijk”ziet.

1. Waarnemen

1.1 Drijfveren voor gedrag van mensen (conflicthantering)

1.2 Onduidelijke waarneming

  • De (grote) afstand;
  • een oogafwijking;
  • het is (te) donker;
  • er is een communicatieprobleem.

1.3 Fasen van waarnemen

  1. Verwachtingspatroon.
  2. Informatie(-verkrijging).
  3. Accepteren.
  4. Verwerken.

2. De ogen van de ESO

2.1 Gewilde aandacht

  • Let op het ongewone, afwijkende, niet-gebruikelijke;
  • dit vergroot het herinneringsvermogen;
  • doe wat met het ongewone (noteer, grijp in, geef door).

2.2 Ken de situatie

Om het ongewone, afwijkende, niet-gebruikelijke te kunnen spotten, moet je de situatie kennen.

  • Heb ik mij de situatie eigen gemaakt?
  • Heb ik voldoende kennis van de situatie?
  • Zijn we voldoende uitgerust voor de situatie?
  • Durf ik wel in te grijpen indien nodig?
  • Werken we niet routinematig? Met andere woorden .. ben ik wel oplettend?
  • Hoe worden we door de bezoekers gezien?
  • Zit er systeem in ons werk? Met andere woorden … weet ik wat nu volgt?
  • Maken we geen beoordelingsfout?

2.3 Omgaan met afwijkende situaties

Spotten van ongewone, afwijkende, niet-gebruikelijke noodzaakt tot adequaat handelen.

  • Ben je flexibel genoeg om op afwijkingen te reageren?
  • Heb je voldoende kennis, durf, ervaring en persoonlijkheid?
  • Leer je grenzen kennen, durf te vertrouwen op je team?
  • Laat je niet provoceren! Let op het gedrag van de ander.
  • Blijf communiceren met je team voor je eigen veiligheid.

3. Signalement

3.1 Primaire kenmerken

  • Onveranderlijke kenmerken.
  • Wat valt het eerste op?
  • Leeftijd, lengte, geslacht, ras, postuur.

3.2 Secundaire kenmerken

  • Opvallende kenmerken.
  • Wat valt je op als je dichtbij staat?
  • Zaken die je makkelijk kan veranderen!!
  • Littekens, moedervlekken, tatoeage(s), spraak, haarkleur, geur.

3.3 Signalementformulier

Het signalementformulier kan je helpen bij het systematisch beschrijven van de ander.


Literatuur

  • C. van Duykeren & P. Bouman (2009), “Event Security Officer”

Auteurswet

Auteurswet

Deze wet beschermt het recht van makers van originele werken tegen plagiaat (onrechtmatig overnemen of kopiëren) of ander misbruik.

  • In de Auteurswet (1912) is vastgelegd dat “uitsluitend de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst – of diens wettelijke erfgenamen – het recht hebben het werk openbaar te maken (publiceren) of te verveelvoudigen (reproduceren)”.
    = Niet alleen muzikanten, maar ook, filmmakers, fotografen, schilders en andere kunstenaars;
    = Voor hergebruik is men wettelijk verplicht hiervoor toestemming te vragen aan maker – of dienst erfgenamen.
    = Aan het gebruik kan de maker financiële voorwaarden verbinden.
  • Afhankelijk van de instructies zal bij  het aantreffen van een fototoestel of videocamera bij toegangscontrole …
    1) de persoon de toegang worden geweigerd;
    2) mogelijk het bewuste apparaat in bewaring worden genomen.
  • Tijdens evenementen waar het maken van opnames verboden is, overtreden personen die – opzettelijk en zonder toestemming – opnames maken tijdens het evenement deze wet, en zijn dus strafbaar.

Literatuur

  • C. van Duykeren & P. Bouman (2009), “Event Security Officer”

Drank- en Horecawet

Drank- en Horecawet

Deze wet heeft betrekking op het verkopen (schenken) van alcohol en allerlei zaken die hiermee verband houden (sponsoring, reclame).

  • Doel: Stimuleren verantwoord alcoholgebruik.
    = bevat regels die erop gericht zijn om overmatige alcohol tegen te gaan;
    = bevat landelijk vastgestelde kaders voor het lokaal (gemeente) te voeren beleid.
  • Vergunning:
    = vergunning wordt verleend door College van Burgemeester en Wethouders;
    = als wordt voldaan aan een aantal eisen voor aanvrager en inrichting;
    = gemeente kan besluiten om verkoop van alcohol voor een bepaalde tijd, in een bepaald gebied en/of beneden een bepaalde leeftijd helemaal verbieden.
  • Controle:
    = controle op naleving van de wet: de Voedsel en Waren autoriteit (de Keuringsdienst van Waren)
    = overtreding van de wet: “economisch delict”.
    _  Economisch delict is strafbaar gesteld,
    omdat het “de doeltreffendheid bevordert van de opsporing van economische delicten”. [Wet economische delicten (Wed)]
  • Alcoholpercentage:
    = non-alcoholisch: 0 – 0,5%  (frisdranken);
    = zwak-alcoholisch: 0,5 – 15% (bier, wijn, breezer);
    = sterk-alcoholisch: hoger dan 15% (whisky, rum, sherry, cognac, bacardi)
  • Leeftijdsgrenzen:
    = jonger dan 16 jaar: geen alcohol mag worden verstrekt;
    = 16 -17 jaar: alleen zwak -alcoholische dranken;
    = 18 jaar en ouder: sterk-alcoholische dranken.
  • Legitimatie, leeftijdscheck:
    = verkopers van alcohol zijn verplicht jongeren te vragen of zij kunnen aantonen dat zij
    _ 1) 16 jaar (zwak-alcoholisch: bier, wijn, breezer) of
    _ 2) 18 jaar (sterk-alcoholisch: whisky, rum, sherry, cognac, bacardi) zijn.

= geldig idetiteitsbewijs: paspoort, rijbewijs, vreemdelingendocument, identiteitskaart (Art. 1 Wip).
_ het tonen van een leeftijdsdocument (identiteitsbewijs) is verplicht.

= art. 2 Wet op identificatieplicht (Wip), Identificatieplicht.
_ Een ieder die de leeftijd van veertien jaar (14) heeft bereikt,
_ is verplicht op de eerste (1e) vordering van een ambtenaar
_ als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993,
_ een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wip ter inzage aan te bieden.
_ Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.

  • Overtreding:
    = Verkoper is strafbaar, niet de jongere;
    = Organisatie van het evenement is strafbaar, niet de barkeeper en niet degene belast met de controle op leeftijd.
  • Dronkenschap:
    _ “Het is verboden
    _ in een slijterij, een horecagelegenheid of op een terras
    _ de aanwezigheid toe te staan vaneen persoon
    _ die in kennelijke staat van dronkenschap of onder invloed van drugs verkeert.”
  • Vereniging:
    _ “Bij sport- en studentenverenigingen, club- en buurthuizen
    _ moeten twee (2) leidinggevenden
    _ eenVerklaring Sociale Hygiëne hebben.”

= wanneer alcohol wordt geschonken moet minimaal aanwezig zijn:
1) één leidinggevende met deze verklaring of
2) een barvrijwilliger die een voorlichtingsinstructie heeft gehad op het gebied van verantwoord schenken.

  • Bestuursreglement:
    _ “Bij sport- en studentenverenigingen, club- en buurthuizen
    _ moetenbestuursreglement (huisregels)hebben
    _ waarin alle voorschriften en afspraken
    _ voor het verantwoord schenken van alcohol beschreven staan.”

Literatuur

  • C. van Duykeren & P. Bouman (2009), “Event Security Officer”

Wegenverkeerswet

Wegenverkeerswet (Wvw)

  • Doel van de Wegenverkeerswet: Het stellen van regels betreffende verkeer op de wegen”.
  • Onderverdeling Wegenverkeerswet
    1. Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en daaruit voortvloeiende maatregelen van bestuur.
    2. Voertuigreglement (Vr).
    3. Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (Rvv 1990)

1. Ernstige misdrijven op de weg (Wvw)

  • Deze misdrijven gelden overal, dus ook op eigen (bedrijfs)terrein.
  • Art. 6 Wvw: Dood of zwaar lichamelijk letstel door schuld
    = dit artikel is van toepassing op een ieder die aan het verkeer deelneemt.
    = strafverzwaring doet zich voor bij gebruik van bewustzijnsbeïnvloedende middelen (alcohol).
    = fietser: het Wetboek van Strafrecht (Sr) is van toepassing.
  • Art. 7 Wvw: Verlaten plaats ongeval
    = men dient bij de plek van ongeval te blijven.
    = toch doorrijden: indien er geen doden of gewonden zijn,
    _ melding van het ongeval moet binnen 12 uur na het ongeval geschieden.
  • Art. 8 Wvw: Rijden onder invloed
    = dit geldt alleen voor een bestuurder van een voertuig.

2. Gebruik van de weg

  • Art. 5 WvW: Gebruik van de Weg
    “Het is verboden zich zodanig op een weg te gedragen, dat hierdoor de veiligheid of vrijheid van anderen in gevaar wordt gebracht.”
  • Weg: “Alle voor het openbaar rij- en ander verkeer openstaande wegen of paden.”
    = afgesloten terrein van een besloten object valt daar niet onder:
    _ een ongeluk op een afgesloten terrein kan niet worden vervolgd ingevolge de Wegenverkeerswet;
    _ wél als er borden zijn geplaatst met “Wvw en Rvv van toepassing zijn op het terrein”.
  • Bestuurder: “Hij die het motorvoertuig bestuurt of auto- of motorrijles geeft (de juridische bestuurder) en alle overige weggebruikers. Niet de voetganger.”
  • Motorrijtuigen: “Alle  gemotoriseerde voertuigen, met uitzondering van invalidenvoertuigen, bromfietsen en voertuigen  die via rails worden voortbewogen.”
  • Verkeer: “Alle weggebruikers (dus óók voetgangers).”
  • Bevoegd gezag: “Allen die het beheer hebben over het wegennet.”
  • Parkeren: “Het laten stilstaan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die men nodig heeft voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen of het in- of uitstappen van passagiers.
    = Het is verboden om een voertuig
    _ a. voor een in- of uitrit te parkeren;
    _ b. langs een gele ononderbroken streep te parkeren;
    _ c. op een afstand van minder dan vijf meter van een straathoek/kruispunt te parkeren;
    _ d. dubbel te parkeren.
  • Hulpverlenende diensten:
    = brandweer, politie of ambulance ( of andere aangewezen hulpdiensten);
    _ hebben voorrang op plaatsen waar zij dat normaal niet zouden hebben;
    _ hoeven zich niet aan de maximum snelheid te houden;
    _ mogen door rood licht rijden etc.
    _ mogen – wanneer dit noodzakelijk is – gebruik maken van een blauw zwaailicht of een twee- of drietonige hoorn.
  • Invalidenvoertuig (brommobiel): “Een voertuig dat niet breder mag zijn dan 1,10 meter en dat is ingericht voort het vervoer van één persoon.”
    = De motor moet een elektromotor zijn over een verbrandingsmotor van ten hoogste 50 cc.
    = Bestuurders mogen alleen gebruik maken van rijbaan.
    _ niet toegelaten op het trottoir, het fietspad.
    _ niet op autowegen en autosnelwegen en op wegen die zijn te herkennen aan een (C9) verkeersbord: een rond wit bord met rode rand, waarin in zwart de symbolen voor trekker, bromfiets en fiets zijn afgebeeld.
  • Verkeersregelaars:
    = personen die bij een school helpen met oversteken (verkeersbrigadiers/klaarovers);
    _ aangesteld door de burgemeester.
    = verkeersregelaars bij evenement;
    _ aangesteld door minister van VROM en overig de burgemeester.
    = verkeer regelen onder toezicht van de politie.
    = Bijlage II Rvv 1990, aanpassing maart 2009:
    _ a. per locatie kan door de politie worden bepaald welke aanwijzingen mogen worden gegeven.
    _ b. evenementverkeersregelaars vervullen deze taak onder toezicht van de politie.
    _ c. evenementverkeersregelaars kunnen per evenement worden ingezet na het ontvangen van instructie.
    _ d. verkeersregelaars kunnen een beperking in de uitoefening van hun bevoegdheden worden opgelegd.
    _ e. de verkeersregelaar mag uitsluitend optreden in wettelijk voorgeschreven kleding.
    _ f. de verzamellijst met namen van aangewezen evenementverkeersregelaars moet op verzoek van de politie kunnen worden overlegd.

3. Verkeerstekens

  • Hiërarchie van belangrijkheid
    = 1) Aanwijzingen <=> 2) Verkeerstekens <=> 3) Regels (verkeers- en gedragsregels).
  • Bestuurders zijn verplicht …
    = aanwijzingen op te volgen van bevoegde verkeersregelaars.
  • Weggebruikers zijn verplicht …
    = aanwijzingen op te volgen van “bevoegd gezag” (bijvoorbeeld verkeerspolitie).
    = zich te houden aan de verkeerstekens, die
    _ 1)  een gebod of
    _ 2) een verbod inhouden.
  • “Verkeerstekens” zijn
    _ 1) verkeersborden,
    _ 2) verkeerstekens op het wegdek en
    _ 3) verkeerslichten.

Literatuur

  • C. van Duykeren & P. Bouman (2009), “Event Security Officer”

Vuurwerkbesluit

Vuurwerkbesluit

  • Van kracht op 1 maart 2002.
  • Het besluit is het gevolg op vuurwerkramp in Enschede.
  • Aangescherpte eisen voor opslag van vuurwerk.
  • Strikte veiligheidsafstanden bij afgifte milieuvergunning (provincie) en vaststelling bestemmingsplannen (gemeente/provincie).
  • Vergunningen en handhaving ligt bij ministeries, provincies en gemeenten.
  • Opslag van consumentenvuurwerk:
    1) meer dan 10.000 kilogram
    _ ten minste 20 meter afstand tot kwetsbare objecten.
    _ vuurwerk moet in transportverpakking zijn opgeslagen.
    2) minder dan 10.000 kilogram
    _ ten minste 8 meter afstand tot kwetsbare objecten.
    = de exacte afstand hangt onder andere af van de verpakkingen en de hoeveel vuurwerk in elke opslagplaats.
  • Opslag van professioneel/consumenten-vuurwerk voor bedrijven:
    1) tot 750 kg netto, ten minste 400 meter afstand tot kwetsbare objecten.
    2) 750 – 6.000 kg netto, ten minste 800 meter afstand tot kwetsbare objecten.

1. Ministerie van VROM

  • Ministerie van VROM is verantwoordelijk voor eisen voor consumentenvuurwerk.
  • Toezicht op vuurwerkbedrijven: Inspecteurs van VROM ondersteunen gemeenten.

2. Vuurwerk

  • Vuurwerk word vaak afgestoken bij festiviteiten.
  • Vuurwerk is uitgevonden in China.
  • Buskruit – het belangrijkste onderdeel van vuurwerk – is in de 13e eeuw uitgevonden door chinezen.

2.1 Definitie Vuurwerk

Verzamelnaam voor snel verbrandende, lichtgevende en vaak luid knallende stoffen in papieren of metalen hulzen.

2.2 Soorten vuurwerk

  • Consumentenvuurwerk
    = vuurwerk dat particulieren afsteken tijdens de jaarwisseling.
  • Professioneel vuurwerk
    = theatervuurwerk: sterkte vergelijkbaar met consumentenvuurwerk.
    = evenementenvuurwerk: zwaarder dan consumentenvuurwerk.

2.3 Verantwoordelijkheidsverdeling

  • Ministerie VROM
    = tweedelijns toezichthouder opslag professioneel en consumentenvuurwerk
    = houdt toezicht op provincie en gemeente.
  • Provincie
    = verleent milieuvergunning voor opslaan en bewerken professioneel vuurwerk.
    = verleent vergunning opslag van meer dan 10.000 kg.
    = ziet toe op naleving  van de voorschriften.
  • Gemeente
    = verantwoordelijk voor naleving op opslag en verkoop van kleine hoeveelheden consumentenvuurwerk.
  • Regionale brandweer
    = adviserende rol bij het verlenen van vergunningen betreffende vuurwerk.

Literatuur

  • C. van Duykeren & P. Bouman (2009), “Event Security Officer”